Tuesday 30 December 2008

Humanitaire interventies als (voorlopig) laatste stap in het neoliberaal-imperialistisch project?

In dit stuk wil ik Tom bijtreden en het debat over “humanitaire interventies” als economisch imperialisme verruimen. Ik vang hiervoor aan met de bespreking van een interview met Noam Chomsky voor de Servische televisie (1). Daarin geeft hij zijn – inmiddels welbekende – kijk weer op de NAVO-oorlog in Joegoslavië. In heel het interview werpt Chomsky twee centrale stellingen. De eerste houdt verband met de vraag naar de werkelijke drijfveren achter de Westerse invasie. Die vraag werd volgens hem beantwoord door “a very authoritative comment from the highest level of the Clinton administration”. Die verklaarde dat de oorlog niets te maken had met de bezorgdheid om de Kosovaarse Albanezen. De drijfveren hadden echter meer van zien met het feit dat Servië niet de “nodige sociale en economische hervormingen” doorvoerde. Het land zou immers het laatste deel van Europa zijn geweest dat zich niet had onderworpen aan Amerikaanse neoliberale programma’s. Vandaar dat het geëlimineerd moest worden.

Nu, dit waren uiteraard niet de beweegredenen die de NAVO-landen destijds de wereld instuurden ten einde de oorlog te rechtvaardigen. De invasie was, aldus Westerse staten, een reactie op de massale mensenrechtenschendingen van Milosevic in deelstaat Kosovo. Dit was het dominerende discours in alle NAVO-deelstaten. Chomsky daarentegen bekritiseert met klem dit officiële discours. Enerzijds hekelt hij de dubbelzinnigheid en morele selectiviteit van de NAVO. Het Westen had zich immers als één blok achter deze “humanitaire” oorlog geschaard en dat terwijl er binnen de NAVO zelf, in Turkije, op hetzelfde moment met Amerikaans wapentuig zwaardere mensenrechtenschendingen werden gepleegd tegen de Koerden. Anderzijds stelt hij dat de Westerse media zodanig verblind zijn geraakt door dit officiële vertoog dat ze alle realiteitszin zijn kwijtgespeeld. De Servische mensenrechtenschendingen in Kosovo zouden, aldus Chomsky, fel overroepen zijn: “It was ugly, but by international standards almost invisible”. De genocide in Kosovo werd als voorwendsel gebruikt om Servië aan te vallen, maar deze had pas na de invasie plaatsgegrepen. Milosevic zou op die manier later veroordeeld zijn geweest voor misdrijven die hij pas had gepleegd na de “humanitaire interventie”.

In zijn tweede stelling laakt Chomsky de algemene houding die Westerse intellectuelen hadden aangenomen tijdens de oorlog. Binnen de intellectuele wereld was er immers sprake van een algemene instemming met het zogezegde rechtvaardige en humanitaire karakter van de oorlog. Had je een afwijkende mening, dan was je ofwel een Milosevic-aanhanger ofwel stond je gewoon onverschillig ten opzichte van ‘genocide’. Die intellectuelen kunnen volgens Chomsky verre van onafhankelijk worden genoemd. Ze menen te baden in objectiviteit en onafhankelijkheid, maar ze zouden volledig onderworpen zijn aan de staatsmacht.



Beide stellingen komen we tevens bij Bricmont tegen (2). Toch zou ik me vooral op de eerste willen focussen daar die minder uitvoerig werd besproken door Bricmont. De stelling dat de VS onder het mom van een “humanitaire interventie” een land zouden aanvallen om hun globaal neoliberaal-imperialistisch project uit te voeren is een linkse analyse die door de ‘mainstream’ steeds werd afgedaan als marxistische complottheorie. De laatste jaren is echter de link tussen het wereldwijde neoliberale project en “humanitaire interventies” vaker aangehaald geweest. Het zouden vooral de neoliberaal/kapitalistische belangen van de VS zijn die keer op keer een reëel motief blijken te zijn om te interveniëren. De theoretische onderbouwingen voor deze stelling kwamen meestal van marxisten en linkse wetenschappers zoals Michael Parenti. Deze stelt o.m. dat “klassebelangen” de meest relevante factoren zijn om empires te constueren (3). Empires zouden aldus instrumenten zijn in dienst van de “heersende economische klasse”. Dusdanig wijst Parenti op de nauwe verwevenheid die er bestaat tussen economische en politieke macht die vervolgens leidt tot economisch imperialisme. Dat imperialisme definieert hij als de relatie waarbij de heersende belangen van één land via economische en militaire macht het grondgebied, de arbeid, de natuurlijke rijkdommen, de financiën en de politieke structuren van een ander land beheersen. Onder het mom van de verspreiding van ‘vrijheid’ en ‘democratie’ laten de VS zich in met zowat alle landen ter wereld. Bij nader inzien blijkt echter dat zij vooral de belangen van het kapitalisme verdedigen tegen zowat elke sociale verandering aldaar. Zo wordt op alle mogelijke manieren wereldwijd de opening van markten opgedrongen om buitenlandse investeringen en de internationalisering van kapitaal te vergemakkelijken (4). Mensenrechten worden dan als excuus aangehaald om te interveniëren terwijl het de VS in de realiteit vooral te doen is om het veiligstellen van hun economische belangen en het introduceren van politieke en economische instituties die kapitalistische accumulatie en buitenlandse investeringen moeten versterken. De doelwitten van deze interventies worden niet zomaar at random geselecteerd. Het gaat vooral om plaatsen waar een zekere instabiliteit heerst die schadelijk kan zijn voor de economische belangen van de VS.

Sommigen gaan een stap verder en stellen dat het wereldwijde neoliberale project onder leiding van de VS de ultieme voedingsbodem blijkt te zijn voor burgerconflicten en failed states die naderhand militair moeten worden bijgestaan. Zo stelt Federici dat vooral het Afrikaanse continent aantoont dat er een duidelijk verband bestaat tussen de implementatie van structurele aanpassingsprogramma’s in de jaren ’80 en de ontwikkeling en bestendiging van een toestand van constante oorlogsvoering (5). SAP’s zouden oorlog voortbrengen en oorlog zou op zijn beurt het werk van SAP’s vervolledigen. Oorlog zou de nodige ‘onderbuik’ zijn gebleken voor nieuwe mercantiele economieën of “plundereconomieën” die bloeien met de betrokkenheid van buitenlandse bedrijven en internationale agentschappen die ervan profiteren. Nu wat is de link met de etnische aard van die conflicten? Die valt onder meer bloot te leggen aan de hand van de analyse van een causale ketting: SAP’s leiden tot armoede en armoede leidt tot overlevingsstrijd. Deze strijd vormt op zijn beurt een aanleiding voor de manipulering van lokale tegenstellingen. Bovendien moet hierbij vermeld worden dat de socio-economische breuklijn in de meeste zogenaamde failed states steeds grotendeels samenvalt met sektarische (etnische) tegenstellingen. Vele hedendaagse tribale en etnische conflicten hebben zo hun oorsprong in deze socio-economische processen (6).

Oorlog blijkt dus niet enkel het gevolg te zijn van economische verandering, maar is tevens een manier om die verandering voort te brengen. En dan vormen “humanitaire interventies”, zoals Francine Mestrum terecht opmerkt, wel degelijk de –voorlopig – laatste stap in het neoliberale proces dat tot doel heeft ‘sterke staten’ uit te bouwen in dienst van een neoliberale economie (7). Om de “democratische” (lees: kapitalistische) zijde in het conflict ter hulp te komen, moet uiteindelijk militair worden tussengekomen (8). Dit nieuw imperialisme is een neo-koloniaal proces dat eerder als doel heeft het wereldwijd controleren van policies en resources en niet territoriale uitbreiding. En daarin vormen ‘humanitaire interventies’ het laatste instrument dat wordt bovengehaald want deze dienen niet, zoals Bricmont suggereert, om mensen(rechten) te beschermen maar om nieuwe neoliberale staten te creëren.



Referenties:

(1) Ik heb slechts het eerste deel van het interview geplaatst. De links naar de overige zeven delen kunnen hier gevonden worden: http://nl.youtube.com/watch?v=VYw8J3mpbzo
http://nl.youtube.com/watch?v=l9JpEaZ6EU8&feature=related

(2) BRICMONT, J. (2008). Humanitaire interventies. Mensenrechten als excuus voor oorlog. Berchem: EPO.

(3) PARENTI, M. (2008). Democratie voor de elite. Berchem: EPO.

(4) SOTIRIS, S. S. R. P. (2008). American Foreign Policy as Modern Imperialism: From Armed Humanitarianism to Preemptive War. Science & Society, 72 (2), 208-235

(5) FEDERICI, S. (2000). War, Globalisation and Reproduction. Peace & Change, 25 (2), 153-161

(6) Hier wil ik even reageren op David's post over Congo. Daarin stelt hij dat zowel de "grondstoffen-analyse" als de "etnische analyse" relevant zijn. Dat is tot op zekere hoogte juist. Het is vooral belangrijker om steeds voor ogen te houden dat het vooral socio-economische tegenstellingen zijn die leiden tot een uitbuiting van etnische conflicten. Er bestaat dus een zeker causaal verband tussen de twee dat vooral in het Rwandese drama duidelijk optrad.

(7) MESTRUM, F. (2008). Falende staten, humanitaire interventies en ontwikkeling. Uitpers, 95 (9)

(8) Federici geeft hier het voorbeeld van Mozambique. Uiteraard zijn er zoveel andere staten die men kan aanhalen ter illustratie.

No comments: