Thursday 25 December 2008

Een terugkeer naar het internationale recht zonder gevaar voor imperialisme?

Eén van de sterkere argumenten (1) die Jean Bricmont aanhaalt tegen humanitaire interventies is de verdediging van het internationale recht (2). Een basisprincipe daarin bestaat uit het feit dat het elk land verboden is om troepen te sturen naar een ander land zonder de toestemming van de regering van dat land, het non-interventieprincipe dus. Dit is om te voorkomen dat één absolute soeverein (de VS) met geweld de vrede zou opleggen. Enkel door respect voor het internationale recht kan dus een wettige democratische (internationale) orde bereikt worden met de hulp van de VN.
Jean Cohen grijpt in haar artikel “Sovereign Equality vs Imperial Right: The Battle over the “New World Order”” naar hetzelfde uitgangspunt (3). Zij ontwaart een toenemende uitholling van het internationaal-rechtelijke principe van “soevereine gelijkheid” van staten en dit door de groeiende invloed van het “kosmopolitisch liberalisme”. Volgens haar bestaat er wereldwijd een strijd om de internationale orde tussen “soevereinisten” en “kosmopolieten”. Deze laatsten zouden een fundamentele herziening van het internationale recht (en politiek) ambiëren. Zij beogen een uitbreiding en individualisering van het internationale strafrecht te bewerkstelligen en zijn tevens voorstanders van humanitaire en democratische interventies. Deze groep zou een biopolitieke kijk op de wereldorde bezitten waarbij een mensenrechten-benadering het “staatscentrisme” en het principe van “soevereine gelijkheid” wegschuift en vervangt door een rechtstreekse focus op het individu als hét subject van kosmopolitisch recht en rechtvaardigheid.
Deze poging tot het construeren van een “nieuwe wereldorde” zou volgens Cohen een gevaarlijke onderneming zijn. Het principe van “soevereine gelijkheid” zoals aangenomen in het internationale recht zou hierin volledig ondermijnd worden en leiden tot een intolerante en interventionistische versie van liberaal anti-pluralisme. Deze poging leidt tevens tot het herintroduceren van hiërarchie in het internationale systeem. Zo komen we bij Cohen’s kernargument tegen de “nieuwe kosmopolitisch-liberale wereldorde”: m.n. het uithollen van het principe van “soevereine gelijkheid” maakt die wereldorde medeplichtig aan imperiale projecten van machtige staten die geïnteresseerd zijn in het verzwakken van de principes die het gebruik van geweld belemmeren en die hen geen dekmantel noch politieke legitimiteit aanreiken indien ze het internationale recht zouden schenden.
Dit “kosmopolitisch liberalisme” benadrukt immers het respect voor de “fundamentele mensenrechten” van personen en vormt dit tot het enige criterium om staten als “legitiem” en “soeverein” te bestempelen. Rechtvaardigheid t.a.v. personen wordt dus de externe morele standaard voor legitimiteit. Willen staten aanzien worden als “autonoom” en “soeverein” en genieten van het “non-interventieprincipe”, dan moeten ze tegemoetkomen aan die externe morele standaard.
De VN wordt door die groep afgedaan als een “statische” organisatie waarvan de legitimiteit in vraag moet gesteld worden. Hierin staan ze op één lijn met ’s werelds enig overgebleven grootmacht, de VS, die tevens gebruik maken van het kosmopolitische discours in hun pogingen om internationale institutionele hervormingen te marginaliseren en het internationale recht te ondermijnen. Wat we meemaken is dus niet louter een poging vanwege een grootmacht om het internationale recht weg te vegen maar om dat recht te heroriënteren in een imperiale richting. Het principe van “soevereine gelijkheid” wordt ondermijnd door gebruik te maken van een moreel humanitair discours ten einde landen unilateraal te kunnen bestempelen als “rogue states” om hen zo onder de hoede van het internationale recht weg te halen. Dit zou, aldus Cohen, een project zijn om een hedendaagse versie van imperiaal recht te creëren. Eén van de strategieën is het herintroduceren van hiërarchie in het internationale systeem doorheen het plakken van labels als “rogue”, “terrorist” en “axis of evil” waardoor een staat zijn soevereiniteit wordt ontnomen. Deze staten worden de nieuwe periferie van het imperiale recht en de potentiële doelwitten van “preventive self-defense” of “humanitaire interventies”. Daarbij moet gezegd worden dat een machtige hegemoon met imperiale ambities niet per se unilateraal hoeft op te treden. Deze kan ook de Veiligheidsraad instrumentaliseren waardoor de imperiale macht in legitimiteit kan baden terwijl het internationale rechtssysteem op subtiele wijze wordt getransformeerd.

In tegenstelling tot Bricmont opteert Cohen echter niet voor een ultieme terugkeer naar het non-interventieprincipe waarbij de verdediging van de mensenrechten op internationaal vlak uit de boot valt. Zij biedt eerder een alternatieve benadering aan die opteert voor de noodzaak aan institutionele en legale hervormingen, waarin zowel staatssoevereiniteit als mensenrechten naast elkaar kunnen bestaan. Dit noemt ze het “dualistisch model”. Het non-interventieprincipe blijft centraal staan maar in geval van ernstige mensenrechtenschendingen kan daar een uitzondering op gelden. De VN staat hierin als internationaal legitiem orgaan centraal. Sinds 1945 bestaat er immers binnen het VN-Handvest een institutionalisering van beide principes. De interrelatie tussen de principes van “soevereiniteit” en “kosmopolitische mensenrechten”dient volgens de auteur wel van tijd tot tijd aangepast te worden. Dit om de spanning tussen beide principes binnen dit dualistische model tegen te gaan. Zo kan er volgens Cohen een “dualistische wereldorde” ontstaan als alternatief voor een imperiale wereldorde. Hierin zijn “humanitaire interventies” enkel toegestaan onder de hoede van de Veiligheidsraad en moeten alle conflicten geanalyseerd worden in hun unieke context.

Dit dualistisch model van Cohen roept een aantal vragen op. Het is duidelijk dat de auteur de problematiek vanuit een internationaal-rechtelijke invalshoek bestudeert. Het probleem hierbij is dat ze, hoewel ze aanvankelijk zeer concreet het gevaar van empire-building detecteert, de neiging heeft te vervallen in juridisch idealisme waarbij ze de huidige internationale krachtsverhoudingen uit het oog verliest. De terugkeer naar de grondbepalingen van het VN-Charter waarin “humanitaire interventies” gelden als een uitzondering op het algemene principe van non-interventie is een wens waar velen achter staan. De vraag is echter “hoe?”. Hoe gaat men dit kunnen opleggen gezien de aanwezigheid van een grootmacht met duidelijk imperiale neigingen. Hebben de VS niet scrupuleloos de VN omzeild in 2003? Het feit dat ze nu wat bedaard zijn betekent geen garantie dat ze hun imperiale jacht rond de wereld niet opnieuw zullen hervatten. Dan is er nog de kwestie van een institutionele hervorming van de VN. Hier geldt wederom de vraag hoe men deze kan bewerkstelligen? De VS hebben immers alle macht om die hervormingen te blokkeren. Kunnen we uiteindelijk niet anders dan gewoon Bricmont's pessimistische (niettemin realistische) visie aannemen?
Referenties:
(1) Het gaat hier niet om een beoordeling van mijnentwege. Bricmont beschouwt dit zelf als een sterk argument.
(2) BRICMONT, J. (2008). Humanitaire interventies. Mensenrechten als excuus voor oorlog. Berchem: EPO.
(3) COHEN, J. L. (2006). Sovereign Equality vs. Imperial Right: The Battle over the "New World Order". Constellations Volume, 13 (4), 485-502

2 comments:

driesb said...

Na het lezen van dit artikel zit ik met enkele bemerkingen. Jean Bricmont haalt het internationaal recht aan – meer bepaald het non-interventieprincipe - om te argumenteren tegen militaire interventies op humanitaire gronden. Het VN Handvest bepaalt in haar art.2 §4 inderdaad dat “ alle Leden zich in hun internationale betrekkingen onthouden van de bedreiging of het gebruik van geweld tegen de territoriale integriteit of politieke onafhankelijkheid van een Staat”. Dit principe is echter helemaal niet absoluut. In het Handvest zelf worden twee uitzonderingen voorzien, namelijk de wettige zelfverdediging en het handelen in het kader van hoofdstuk VII van het Handvest (“Optreden met betrekking tot bedreiging van de vrede, verbreking van de vrede en daden van agressie”). Een derde uitzondering, namelijk die van de noodzaak, kan hier volkenrechtelijk nog aan worden toegevoegd. Het zou me verbazen moest Bricmont niet op de hoogte zijn van deze uitzonderingen.

Volgens Jean Cohen wordt de soevereine gelijkheid tussen staten meer en meer uitgehold door de “kosmopolieten”, dit zijn de voorstanders van humanitaire interventies, die pleiten voor een individualisering en uitbreiding van het internationaal strafrecht. Ik vroeg mij eigenlijk af welke staten zij juist begrijpt als “kosmopolitisch”. De VS kan het niet zijn, aangezien zij haar interventies in Irak en Afghanistan niet op humanitaire gronden heeft gestoeld, maar eerder op de wettige zelfverdediging (immanente dreiging van massavernietigingswapens) en de noodzaak (enige mogelijkheid om zich te redden uit een ernstige bedreiging). Bovendien weigert de VS het Internationaal Strafgerechtshof te ondertekenen – wat eerder neerkomt op een pleidooi tégen het internationaal strafrecht. De “kosmopolieten” interpreteer ik dan ook als de Europese staten. In het morele discours heeft Europa de laatste decennia steeds een voortrekkersrol gespeeld. Volgens Cohen wordt dit discours misbruikt om imperialistisch en unilateraal te kunnen optreden. Dit klopt, maar het grote misbruik gebeurt niet door de “kosmopolitische” staten zelf, maar door de VS.

Verder begrijp ik niet goed waarom Cohen ijvert voor een dualistisch model, wanneer zij de mensenrechten als een uitzondering blijft zien op de soevereiniteit. Integendeel, om werkelijk tot een dualistisch model te komen, moet van de bescherming van de mensenrechten een aparte en volwaardige rechtvaardigingsgrond worden gemaakt voor interventie. Humanitaire interventies zijn reeds algemeen aanvaard indien en voor zover zij steunen op een beslissing van de Veiligheidsraad, met andere woorden wanneer het gaat om een multilaterale interventie binnen het kader van de VN (M.BOSSUYT en J.WOUTERS, Grondlijnen van internationaal recht). De vereiste van multilateraliteit bij humanitaire interventies is logisch, aangezien deze interventies steunen op fundamentele mensenrechten, die universeel (zouden moeten) onderschreven zijn. Het is hierbij een absolute noodzaak dat er wereldwijde consensus bestaat over de inhoud van deze rechten. Een staat of een beperkt aantal staten kan hier niet eenzijdig over beslissen. Een unilaterale humanitaire interventie is in mijn ogen dan ook een contradictio in terminis.

De vraag naar de (on)rechtvaardigheid van unilateraliteit kwam duidelijk naar voren in de Kosovo-crisis. De NAVO besliste toen om buiten de VN om op te treden. Kofi Anan zei hierover het volgende: “On the one hand, is it legitimate for a regional organisation to use force without a UN mandate? On the other, is it permissible to let gross and systematic violations of human rights, with grave humanitarian consequences, continue unchecked?”. In de context van Ruanda maakte Anan een gelijkaardige bedenking, in dit geval echter puur hypothetisch: “IF, in those dark days and hours leading up to the genocide, a coalition of States had been prepared to act in defense of the Tutsi population, but did not receive prompt Council authorization, should such a coalition have stood aside and allowed the horror to unfold?” (zie “Is Humanitarian Intervention legal?”, L.S. SUNGA, http://www.e-ir.info/?p=573).

Mijn overtuiging blijft dat unilaterale humanitaire interventies ongeoorloofd zijn. Het risico op een arbitraire invulling van de noties “mensenrechten” en “humanitaire interventie” is (voorlopig nog) te groot. Maar daarnaast is er inderdaad het probleem van de starheid van de VN Veiligheidsraad. In humanitaire crises is het vaak cruciaal dat er zo snel en efficiënt mogelijk wordt ingegrepen. Het vetorecht van de permanente leden heeft de VN al meermaals verlamd, bijvoorbeeld in Irak en Afghanistan, maar ook in Kosovo en Israël. Hervormingen zijn dringend nodig, anders dreigt de VN irrelevant te worden. Welke rol speelt de VN trouwens in het actuele conflict tussen Israël en de Palestijnen? Het enige wat ik Ban Ki Moon heb horen zeggen is dat “de VN de aanvallen sterk afkeurt en vraagt om een staakt-het vuren”. Het lijkt of er een standaard reactietekstje wordt opgezegd…

Voor meer informatie met betrekking tot hervormingen binnen de VN, kan ik verwijzen naar mijn collega’s van de blog “geopolitieke herverkaveling”, meer bepaald de post “Security Council Reform: A new veto for a new century?” en de reacties daarop.

Dries Briké

Amina Seddiki said...

Hey Dries,

Ik geef even een korte reactie op jouw commentaar.

- Bricmont heeft inderdaad nooit verwezen naar de uitzonderingen op het non-interventieprincipe. Nu, ik geloof ook niet dat hij er niet op de hoogte van zou zijn. Feit is wel dat Bricmont in de eerste plaats een idealist is (geeft hij zelf ook aan). I.t.t. Cohen bestudeert hij de problematiek niet op wetenschappelijke wijze met als gevolg dat hij vooral de nadruk legt op die aspecten die zijn redenering het best onderbouwen. Ik denk dat hij vooral het primaat van het non-interventieprincipe wil benadrukken. In een wereldorde waarin het internationale recht overheerst zullen die uitzonderingen verwaarloosbaar zijn omdat niemand ze zal oproepen, want zo gelooft hij, "humanitaire interventies" zijn er niet om de mensenrechten te beschermen, maar om de belangen van machtige staten te behartigen.

- Met "kosmopolieten" verwijst Cohen niet enkel naar staten, maar naar alle actoren die de zogenaamde "mensenrechten-doctrine" aanhangen. Hier treedt ze Bricmont bij. Hij heeft het immers ook over die "mensenrechten-ideologen" waarvan "links" een belangrijk deel uitmaakt.

- Bovendien dient vermeld te worden dat die zgn. "kosmopolieten" - (en dat heb ik, geloof ik, ook duidelijk gemaakt in mijn stuk) - de VN niet bepaald zien als de organisatie waarvan ze gebruik wensen te maken om hun "humanitaire" doelen te bereiken. Die organisatie zien ze immers als 'statisch' en weinig legitiem.

- Met het “dualistisch model” verwijst ze mijns inziens eerder naar het feit dat de verdediging van mensenrechten kan samengaan met het soevereiniteitsbeginsel. Moest er van mensenrechtenbescherming een aparte rechtvaardigingsgrond worden gemaakt, dan kan er volgens mij geen sprake meer zijn van een “dualistisch model” daar de bescherming van mensenrechten noodzakelijkerwijze het soevereiniteitsbeginsel zal uithollen wegens dominanter/dwingender.

Ik heb jullie artikels over de VN-hervormingen nog niet gelezen. Van zodra ik dat gedaan heb, zal ik hier een reactie posten en zullen we de discussie misschien voortzetten.

Amina