Tuesday 30 December 2008

Gaza’s on fire… again.

Zoals vermeld in de vorige bijdrage aan deze blog staat de Gazastrook wederom (letterlijk en figuurlijk) in brand.

Het is niet de bedoeling om het Palestijns-Israëlitisch conflict uitgebreid te bespreken, maar in het kader van de algemene discussie is het wel interessant om eens een kijkje te nemen hoe de internationale gemeenschap reageert.

In het artikel ‘Israël stuurt boot met goederen voor Gaza terug” dat verscheen in Dagblad De morgen op 30 december 2008(1), wordt bericht gegeven over het feit dat de Israëlitische marine een schip terug heeft gestuurd dat hulpgoederen wou brengen naar Gaza. Of het schip van de marine het schip met hulpgoederen heeft geramd of niet is onduidelijk, en doet eigenlijk ook niet echt terzake.

Dat de situatie die al jaren in stand gehouden wordt in de Palestijnse gebieden een humanitaire crisis is en een hele hoop mensenrechten schendt, is voor niemand nieuws. De (democratische) verkiezing van Hamas in de Gaza-strook heeft de houding van de Israëlische regering alles behalve gemilderd. Een tijdelijk staakt het vuren werd afgekondigd, maar enkele dagen geleden verbroken door Hamas.

Premier Olmert en zijn kabinet reageerde met luchtbombardementen en vergoelijkte die oorspronkelijk door te stellen dat het ging om het recht op zelfverdediging. Het is opvallend om te zien hoe de Israelitische staat (net zoals enkele andere belangrijke internationale spelers) zich beroepen op het internationale recht als het hen goed uitkomt, maar zich niet houden aan ditzelfde recht, noch aan de billaterale of internationale verdragen waar ze zich voor engageren. Daarenboven stelt het internationale recht op zelfverdediging dat de ‘tegenacties’ proportioneel moeten zijn, wat in casu in vraag gesteld kan worden gezien de meer dan 300 doden in Gaza en het ene dodelijke slachtoffer in Israël.

Enkele dagen later werd de ware bedoeling van de bombardementen duidelijk: de bedoeling is om het Hamas-regime te destabiliseren en uiteindelijk ten val te brengen. We kunnen ons uiteraard de vraag stellen wat er zal gebeuren met de Gazastrook indien het Hamas-regime ten val wordt gebracht. Kiezen de israeli’s ervoor om Abbas terug de scepter in handen te geveb, of gaan ze over tot de herbezetting van een regio die door hen niet anders beschouwd kan worden als een gevaarlijke wespennest? De tanks voor het grondoffensief staan al klaar aan de grens met Gaza…

Ondertussen stromen de reacties van de internationale gemeenschap binnen. De Verenigde Naties en Ban Ki-Moon pleiten voor een stopzetting van de vijandigheden, net zoals de Turkse premier Erdogan, die op een bijenkomst van zijn partij de situatie beschreef als zijnde ‘misdaden tegen de menselijkheid’. De Iranese geestelijke leider Ayatollah Khamenei riep alle gelovigen in de moslimwereld op om de Palestijnen te verdedigen, en Hamas zelf roept op tot een derde Intifada.
De USA schuift op zijn beurt de zwarte piet door naar Hamas, die zogezegd de aanvallen zou uitgelokt hebben. Zeer verassend is dit niet, maar de reactie van PLO leider Abbas, die een gelijkaardige stelling de wereld instuurde is op z’n minste bijzonder te noemen. Uiteraard heeft deze houding te maken met de strijd die momenteel gaande is tussen Hamas en Fatah, maar Abbas maakt zichzelf op deze wijze duidelijk alles behalve populair bij de palestijnen in Gaza.

Het is zeer interessant om de verschillende houdingen ten opzichte van dit conflict te bestuderen en te analyseren, maar dat is eerder materiaal voor een wetenschappelijke studie of een boek en gaat het kader van deze blog te buiten.

Wat wel relevant is voor deze bijdrage is het gebrek van eenduidige reactie van de internationale gemeenschap. Doorheen deze blog is het al duidelijk geworden dat het nooit gemakkelijk is om een bepaalde situatie als een humanitaire ramp (of sterker nog, als ‘misdaden tegen de menselijkheid) te categoriseren. De eventuele interventie (al of niet gerechtvaardigd) die er al dan niet komt is meestal ook onderwerp van een serieus debat en veel gefilibuster en gelobby.

Het versterken van de MONUC troepenmacht in Oost-congo bijvoorbeeld is een goede maatregel te noemen, en los van de échte drijfveren van de ‘humanitaire’ interventies in het algemeen, wordt steevast beroep gedaan op de humanitaire rampen ten velde en de instabiliteit die het conflict in de regio veroorzaakt.

Opvallend in dit hele discours is het uitblijven van een (eenduidig) antwoord op de situatie in Israel en de Palestijnse gebieden. Dit conflict zorgt –zoals geweten- al sinds zijn ontstaan voor tweedracht in het internationale spectrum, maar over de humanitaire rampen die deze situatie al decennia veroorzaakt kan geen onenigheid zijn.

Toch blijft een interventie afwezig, en de vredesonderhandelingen die dan al gevoerd worden houden onvoldoende rekening met de verzuchtingen van de Palestijnen en bevestigen de onevenwichtige machtsverhoudingen die werkelijkheid zijn zowel op het veld als aan de onderhandelingstafel. Ook economische of diplomatieke sancties blijven uit.

Gezien de humanitaire rampen die de situatie al jaren veroorzaakt en de instabiliteit die het veroorzaakt in de regio, zou de oplossing ervan (ook al is er geen eenvoudige oplossing mogelijk) een absolute prioriteit moeten zijn. Jammer genoeg is er te weinig politieke moed en eensgezindheid om de partijen te ‘dwingen’ (zij het economisch of militair) om over te gaan tot serieuze onderhandelingen -iets wat vreemd genoeg voormalig Amerikaans Bush Sr in zekere mate wel gedaan heeft-. Daarenboven zijn er verschillende spelers (en niet in de minste mate Israël) die meer belang hebben bij een handhaving van het status-quo.

Als de internationale gemeenschap echt werk wil maken van een veiligere wereld gebaseerd op bescherming van en respect voor de mensenrechten, is een evenwichtige oplossing voor het Palestijns-Israëlitisch conflict een absolute must.

Referenties:

(1) 'Israel stuurt boot met goederen voor Gaza terug', De morgen, 30/12/2008, zie: http://www.demorgen.be/dm/nl/990/Buitenland/article/detail/580312/2008/12/30/Israel-stuurt-boot-met-goederen-voor-Gaza-terug.dhtml

Humanitaire interventies als (voorlopig) laatste stap in het neoliberaal-imperialistisch project?

In dit stuk wil ik Tom bijtreden en het debat over “humanitaire interventies” als economisch imperialisme verruimen. Ik vang hiervoor aan met de bespreking van een interview met Noam Chomsky voor de Servische televisie (1). Daarin geeft hij zijn – inmiddels welbekende – kijk weer op de NAVO-oorlog in Joegoslavië. In heel het interview werpt Chomsky twee centrale stellingen. De eerste houdt verband met de vraag naar de werkelijke drijfveren achter de Westerse invasie. Die vraag werd volgens hem beantwoord door “a very authoritative comment from the highest level of the Clinton administration”. Die verklaarde dat de oorlog niets te maken had met de bezorgdheid om de Kosovaarse Albanezen. De drijfveren hadden echter meer van zien met het feit dat Servië niet de “nodige sociale en economische hervormingen” doorvoerde. Het land zou immers het laatste deel van Europa zijn geweest dat zich niet had onderworpen aan Amerikaanse neoliberale programma’s. Vandaar dat het geëlimineerd moest worden.

Nu, dit waren uiteraard niet de beweegredenen die de NAVO-landen destijds de wereld instuurden ten einde de oorlog te rechtvaardigen. De invasie was, aldus Westerse staten, een reactie op de massale mensenrechtenschendingen van Milosevic in deelstaat Kosovo. Dit was het dominerende discours in alle NAVO-deelstaten. Chomsky daarentegen bekritiseert met klem dit officiële discours. Enerzijds hekelt hij de dubbelzinnigheid en morele selectiviteit van de NAVO. Het Westen had zich immers als één blok achter deze “humanitaire” oorlog geschaard en dat terwijl er binnen de NAVO zelf, in Turkije, op hetzelfde moment met Amerikaans wapentuig zwaardere mensenrechtenschendingen werden gepleegd tegen de Koerden. Anderzijds stelt hij dat de Westerse media zodanig verblind zijn geraakt door dit officiële vertoog dat ze alle realiteitszin zijn kwijtgespeeld. De Servische mensenrechtenschendingen in Kosovo zouden, aldus Chomsky, fel overroepen zijn: “It was ugly, but by international standards almost invisible”. De genocide in Kosovo werd als voorwendsel gebruikt om Servië aan te vallen, maar deze had pas na de invasie plaatsgegrepen. Milosevic zou op die manier later veroordeeld zijn geweest voor misdrijven die hij pas had gepleegd na de “humanitaire interventie”.

In zijn tweede stelling laakt Chomsky de algemene houding die Westerse intellectuelen hadden aangenomen tijdens de oorlog. Binnen de intellectuele wereld was er immers sprake van een algemene instemming met het zogezegde rechtvaardige en humanitaire karakter van de oorlog. Had je een afwijkende mening, dan was je ofwel een Milosevic-aanhanger ofwel stond je gewoon onverschillig ten opzichte van ‘genocide’. Die intellectuelen kunnen volgens Chomsky verre van onafhankelijk worden genoemd. Ze menen te baden in objectiviteit en onafhankelijkheid, maar ze zouden volledig onderworpen zijn aan de staatsmacht.



Beide stellingen komen we tevens bij Bricmont tegen (2). Toch zou ik me vooral op de eerste willen focussen daar die minder uitvoerig werd besproken door Bricmont. De stelling dat de VS onder het mom van een “humanitaire interventie” een land zouden aanvallen om hun globaal neoliberaal-imperialistisch project uit te voeren is een linkse analyse die door de ‘mainstream’ steeds werd afgedaan als marxistische complottheorie. De laatste jaren is echter de link tussen het wereldwijde neoliberale project en “humanitaire interventies” vaker aangehaald geweest. Het zouden vooral de neoliberaal/kapitalistische belangen van de VS zijn die keer op keer een reëel motief blijken te zijn om te interveniëren. De theoretische onderbouwingen voor deze stelling kwamen meestal van marxisten en linkse wetenschappers zoals Michael Parenti. Deze stelt o.m. dat “klassebelangen” de meest relevante factoren zijn om empires te constueren (3). Empires zouden aldus instrumenten zijn in dienst van de “heersende economische klasse”. Dusdanig wijst Parenti op de nauwe verwevenheid die er bestaat tussen economische en politieke macht die vervolgens leidt tot economisch imperialisme. Dat imperialisme definieert hij als de relatie waarbij de heersende belangen van één land via economische en militaire macht het grondgebied, de arbeid, de natuurlijke rijkdommen, de financiën en de politieke structuren van een ander land beheersen. Onder het mom van de verspreiding van ‘vrijheid’ en ‘democratie’ laten de VS zich in met zowat alle landen ter wereld. Bij nader inzien blijkt echter dat zij vooral de belangen van het kapitalisme verdedigen tegen zowat elke sociale verandering aldaar. Zo wordt op alle mogelijke manieren wereldwijd de opening van markten opgedrongen om buitenlandse investeringen en de internationalisering van kapitaal te vergemakkelijken (4). Mensenrechten worden dan als excuus aangehaald om te interveniëren terwijl het de VS in de realiteit vooral te doen is om het veiligstellen van hun economische belangen en het introduceren van politieke en economische instituties die kapitalistische accumulatie en buitenlandse investeringen moeten versterken. De doelwitten van deze interventies worden niet zomaar at random geselecteerd. Het gaat vooral om plaatsen waar een zekere instabiliteit heerst die schadelijk kan zijn voor de economische belangen van de VS.

Sommigen gaan een stap verder en stellen dat het wereldwijde neoliberale project onder leiding van de VS de ultieme voedingsbodem blijkt te zijn voor burgerconflicten en failed states die naderhand militair moeten worden bijgestaan. Zo stelt Federici dat vooral het Afrikaanse continent aantoont dat er een duidelijk verband bestaat tussen de implementatie van structurele aanpassingsprogramma’s in de jaren ’80 en de ontwikkeling en bestendiging van een toestand van constante oorlogsvoering (5). SAP’s zouden oorlog voortbrengen en oorlog zou op zijn beurt het werk van SAP’s vervolledigen. Oorlog zou de nodige ‘onderbuik’ zijn gebleken voor nieuwe mercantiele economieën of “plundereconomieën” die bloeien met de betrokkenheid van buitenlandse bedrijven en internationale agentschappen die ervan profiteren. Nu wat is de link met de etnische aard van die conflicten? Die valt onder meer bloot te leggen aan de hand van de analyse van een causale ketting: SAP’s leiden tot armoede en armoede leidt tot overlevingsstrijd. Deze strijd vormt op zijn beurt een aanleiding voor de manipulering van lokale tegenstellingen. Bovendien moet hierbij vermeld worden dat de socio-economische breuklijn in de meeste zogenaamde failed states steeds grotendeels samenvalt met sektarische (etnische) tegenstellingen. Vele hedendaagse tribale en etnische conflicten hebben zo hun oorsprong in deze socio-economische processen (6).

Oorlog blijkt dus niet enkel het gevolg te zijn van economische verandering, maar is tevens een manier om die verandering voort te brengen. En dan vormen “humanitaire interventies”, zoals Francine Mestrum terecht opmerkt, wel degelijk de –voorlopig – laatste stap in het neoliberale proces dat tot doel heeft ‘sterke staten’ uit te bouwen in dienst van een neoliberale economie (7). Om de “democratische” (lees: kapitalistische) zijde in het conflict ter hulp te komen, moet uiteindelijk militair worden tussengekomen (8). Dit nieuw imperialisme is een neo-koloniaal proces dat eerder als doel heeft het wereldwijd controleren van policies en resources en niet territoriale uitbreiding. En daarin vormen ‘humanitaire interventies’ het laatste instrument dat wordt bovengehaald want deze dienen niet, zoals Bricmont suggereert, om mensen(rechten) te beschermen maar om nieuwe neoliberale staten te creëren.



Referenties:

(1) Ik heb slechts het eerste deel van het interview geplaatst. De links naar de overige zeven delen kunnen hier gevonden worden: http://nl.youtube.com/watch?v=VYw8J3mpbzo
http://nl.youtube.com/watch?v=l9JpEaZ6EU8&feature=related

(2) BRICMONT, J. (2008). Humanitaire interventies. Mensenrechten als excuus voor oorlog. Berchem: EPO.

(3) PARENTI, M. (2008). Democratie voor de elite. Berchem: EPO.

(4) SOTIRIS, S. S. R. P. (2008). American Foreign Policy as Modern Imperialism: From Armed Humanitarianism to Preemptive War. Science & Society, 72 (2), 208-235

(5) FEDERICI, S. (2000). War, Globalisation and Reproduction. Peace & Change, 25 (2), 153-161

(6) Hier wil ik even reageren op David's post over Congo. Daarin stelt hij dat zowel de "grondstoffen-analyse" als de "etnische analyse" relevant zijn. Dat is tot op zekere hoogte juist. Het is vooral belangrijker om steeds voor ogen te houden dat het vooral socio-economische tegenstellingen zijn die leiden tot een uitbuiting van etnische conflicten. Er bestaat dus een zeker causaal verband tussen de twee dat vooral in het Rwandese drama duidelijk optrad.

(7) MESTRUM, F. (2008). Falende staten, humanitaire interventies en ontwikkeling. Uitpers, 95 (9)

(8) Federici geeft hier het voorbeeld van Mozambique. Uiteraard zijn er zoveel andere staten die men kan aanhalen ter illustratie.

Clinton = Clinton ?

Het vinden van een entertainmentvideo over humanitair interventionisme is zo goed als onbegonnen werk. Een ‘zwaar’ onderwerp, zoals dat van deze blog, is namelijk niet om te lachen. In mijn zoektocht naar een boeiend interview of nieuwsbericht stootte ik op een zeer recente videopost van een nieuwsflash van de Amerikaanse zender RTTV (1). In dit nieuwsbericht rapporteert RTTV over de toenemende vrees in de Amerikaanse diplomatische kringen over het beleid van voormalig ‘first lady’ Hillary Clinton die vanaf 20 januari 2009 het ambt van Amerikaans Minister van Buitenlandse Zaken voor haar rekening zal nemen.



Zij heeft namelijk de afgelopen week een aantal ‘special envoys’ benoemd die ook onder het presidentschap van haar man Bill Clinton aanwezig waren in het Witte Huis. Door deze benoemingen ontstond in de Amerikaanse media en diplomatieke wereld de indruk dat Mevrouw Clinton de macht van haar departement (opnieuw) wil uitbreiden én de Obama-administratie in de richting van een overzees militair interventionisme wil duwen, een beleidsvorm die reeds enkele jaren bekend staat als de Clintondoctrine. Tijdens het Bush-junior tijdperk waren het aantal speciale gezanten zeer beperkt, maar nu blijkt dat Hillary Clinton dit gebruik dus terug in te willen voeren. Deze diplomaten zouden vooral in het Midden-Oosten en de Balkanlanden een invloedrijke rol gaan spelen.

Een andere Amerikaanse persbron, The Chicago Tribune, schreef dat Hillary Clinton als een blok achter haar man stond in de jaren ’90 toen deze besloot om te interveniëren in Haïti, Bosnië en Kosovo (2).

Een belangrijke naam die in het nieuwsbericht van RTTV genoemd wordt, is die van Richard Holbrooke. In de toekomst zal hij waarschijnlijk de moeilijke taak krijgen van gezantschap in Afghanistan, Pakistan en mogelijk ook in Iran moeten invullen. Holbrooke was de Amerikaanse Ambassadeur in Duitsland in de jaren 1993 en 1994, Assistent-Secretaris van Europese Zaken en de Amerikaanse Ambassadeur in de VN onder de Clinton- administratie. Maar zijn aanstelling leidt vooral tot opschudding binnen diplomatieke kringen omdat hij tijdens de Balkanoorlog Clintons ‘boodschapper’ was. Hij leverde namelijk Clintons ultimatum aan de Bosnische Serviërs en later ook aan Belgrado. Een boeiend weetje hierover is dat Radovan Karadzic (de Bosnisch-Servische oud-president) beweert dat Holbrooke hem in ruil voor het ondertekenen van de Dayton Agreement, immuniteit van vervolging beloofde, een belofte die duidelijk niet nagekomen werd gezien het feit dat Karadzic recent van genocide beschuldigd werd voor het Joegoslavië-Tribunaal in Den Haag.

De Clintondoctrine van humanitair interventionisme die zogenaamd in teken stond van het beschermen van mensenrechten, kwam onder vuur te liggen eind jaren ’90 toen de VN-Veiligheidsraad weigerde om militaire acties tegen Belgrado goed te keuren. Ondanks het uitblijven van een VN-toestemming en het aanblijvende verzet van verschillende internationale fronten, besloot Clinton om Servië maar liefst 77 dagen te bombarderen, wat vele burgerslachtoffers eiste. De Amerikaanse interventie in Bosnië werd achteraf door een deel van de wereld gezien als een humanitaire interventie, maar de rest van de wereld zag deze tussenkomst als een schending van de mensenrechten en van de soevereiniteit van een land. Jean Bricmont ziet deze mislukking in zijn boek ‘humanitair interventionisme’ logischerwijze als een duidelijke illustratie van zijn theorie dat interventies, zeker wanneer deze uitgevoerd worden zonder toestemming van de betrokken actoren, meer kwaad doen dan goed (3).

Vanzelfsprekend komen de interventies die Bill Clinton tijdens zijn ambt ondernam en die onmiskenbaar geen groot succes waren, nu terug in het daglicht te staan. Wanneer Hillary Clinton tijdens haar ambt als Minister van Buitenlandse Zaken in de voeten gaat treden van haar man, en deze kans is in mijn ogen relatief groot, zal dit ongetwijfeld leiden tot interne en externe kritiek. Hillary Clinton maakte in haar betogen van het afgelopen jaar, maar ook in de jaren daarvoor, duidelijk dat ze prominente voorstander is van interventies in het buitenland die in het teken staan van het beschermen van de mensenrechten: ‘Human Rights are central in our objectives abroad’ en ‘the US should do more than intervene in splendid little wars in which it can prevail’ zijn uitspraken van oktober 2000 die hiervan een goed voorbeeld zijn (4). Maar voor de toekomstige ‘Secretary of State’ is het van cruciaal belang dat ze niet de fouten maakt die haar man in het verleden beging. Clinton kan vandaag gebruik maken van de ‘responsibility to protect’ (R2P), een tendens die door mijn collega’s op deze blog reeds uitgebreid besproken werd. Maar zelfs met dit principe als ruggensteun blijft het gevaar bestaan dat de legaliteit en legitimiteit van een interventie niet optimaal is, een stelling die ook Chomsky verdedigt (5). Bovendien mag niet vergeten worden dat de voorwaarden waaraan voldaan moet worden om te interveniëren onder het mom van R2P niet te onderschatten zijn. Zo had de interventie van Bill Clinton in Bosnië naar mijn mening niet voldaan aan deze criteria, maar dit is zonder meer voer voor verdere discussie.

Ik zou dan ook graag deze post afsluiten met een vraagstelling (die in sterke mate aansluit bij onderstaande post van Barbara en in beperkte mate bij andere artikels op deze blog) en mijn mening desbetreffend, die de discussie van nog meer voer zal voorzien, want is dit niet het uiteindelijke opzet van deze taak?

Zal Hillary Clinton tijdens haar mandaat als Minister van Buitenlandse Zaken in Birma interveniëren onder het mom van R2P? Ik denk het niet, want de Amerikaanse economische en andere belangen in Birma zijn niet van die mate dat de VS bereid zal zijn om financiële en militaire middelen in te zetten, losstaande van de ernst van de dreiging van het heersende conflict.



Referenties
(1) RTTV (2008), Hillary hints at Foreign Interference; Geraadpleegd op 27 december 2008 op http://www.youtube.com/watch?v=5A2_W5bxYOs
(2) Chapman, S. (2008), Flock of Hawks. Chicago Tribunal, Geraadpleegd op 27 december 2008 op http://www.chicagotribune.com/news/chi-chapman-flock-of-hawks,0,7341354.column
(3) Bricmont, J. (2005), Impérialisme Humanitaire, Brussel: Aden Editions.
(4) On the issue (2004), Hillary Clinton Forein Policy. Geraadpleegd op 27 december 2008 op http://www.ontheissues.org/Cabinet/Hillary_Clinton_Foreign_Policy.htm
(5) Chomsky,N. (2008), Humanitarian Imperialism . Montly Review.

Monday 29 December 2008

Hoe zelfs R2P nog beperkingen heeft

Voor deze bijdrage heb ik me gebaseerd op een interview met Françoise Bouchet-Saulnier (juridisch adviseur van Artsen Zonder Grenzen en samenstelster van ‘Dictionnaire pratique du droit international humanitaire’) in verband met de beperking van R2P met betrekking tot de natuurramp in Myanmar eerder dit jaar.


Op deze blog komen voornamelijk artikels aan bod die humanitaire militaire interventies (een contradictio in terminis?) ontmaskeren als zijnde verdoken imperialistische interventies. Om de publieke opinie te overtuigen van het feit dat dit rechtvaardige interventies zijn, worden deze vaak gekoppeld aan moreel hoogstaande doelen, zoals bijvoorbeeld de bescherming van de mensenrechten of het installeren van democratie. In de meeste gevallen is het moeilijk te onderscheiden in hoeverre de operaties werkelijk gebaseerd zijn op eigenbelang en machtsbestendiging of -versterking, en in hoeverre humanitaire redenen een rol spelen. Uiteraard is noch de ene versie, noch de andere de absolute waarheid en zal de ware toedracht ergens tussenin moeten gezocht worden.

Maar hoe zit het met operaties die onbetwistbaar louter humanitair zijn, vroeg ik me af. Het is frappant om te constateren dat interventies gebaseerd op twijfelachtige humanitaire doelen uitvoerbaar en verdedigbaar zijn, maar dat in ondubbelzinnige gevallen van een puur humanitaire crisis, bijvoorbeeld de natuurramp in Myanmar van mei 2008, dit onmogelijk blijkt te zijn. Internationale hulp werd belemmerd door de overheid, terwijl de bevolking in hoge nood verkeerde. Hier stelde zich eveneens de vraag: moet de internationale gemeenschap machteloos toezien? Of dient ze eenzijdig actie te ondernemen? Het dilemma dat elke humanitaire (of pseudo-humanitaire) interventie karakteriseert, namelijk de keuze tussen het basisbeginsel van de soevereiniteit, en het beschermen van een bevolking en haar rechten.

In het juridisch kader voor internationale humanitaire hulp in geval van natuurrampen, bestaat er geen enkele bepaling die recht geeft op het verstrekken van hulp of een toezichtverplichting aangeeft. Bij het weigeren van internationale humanitaire hulp, zoals in het geval van Myanmar, kan die weigering juridisch gezien niet genegeerd worden. De hulporganisaties zijn dus gebonden aan de toestemming van de overheid van het land in kwestie, ook al betreft het een autoritair of ondemocratisch regime. (Ging het over een militaire ‘humanitaire’ interventie, dan zou dat autoritair regime op zich al een reden kunnen geweest zijn om te interveniëren). De enige mogelijkheid om het land iets op te leggen, is via de VN-Veiligheidsraad, op basis van hoofdstuk 7, meerbepaald de bedreiging van de vrede. Ook R2P of ‘Responsibility to Protect’ is in het geval van natuurrampen niet van toepassing.

R2P is een concept dat beide basisbeginselen (de soevereiniteit van een staat en de bescherming van een bevolking en haar rechten) poogt te verzoenen. Het principe houdt in dat een staat de verantwoordelijkheid heeft om haar burgers te beschermen. Indien dit niet het geval blijkt, mag de internationale gemeenschap tussenkomen. Dit kan het geval zijn in gevallen van genocide, oorlogsmisdaden, etnische zuiveringen en misdaden tegen de menselijkheid. R2P houdt op rechtsgebied een evolutie in; de VN-Veiligheidsraad is niet meer verplicht om een bedreiging van de wereldvrede aan te tonen als motivatie om op te treden tegen een land. Dit betekent echter niet dat R2P een vrijgeleide betekent, de VN-Veiligheidsraad moet nog steeds tot een consensus komen en de uiteindelijke beslissing nemen. Over belemmeringen van hulpacties bij natuurrampen wordt er niet gesproken. Naar aanleiding van de gebeurtenissen in Myanmar kwam een debat op gang om niet alleen door de mens veroorzaakte crisissen, maar ook de effecten van natuurrampen in het beginsel op te nemen. Velen waren immers verontwaardigd over de situatie en stelden dat het R2P moest ingeroepen worden omdat de overheid zich schuldig maakte aan misdaden tegen de menselijkheid.

Met deze bijdrage wil ik een discrepantie bloot leggen. Het is haast ironisch hoe ‘vlot’ militaire (pseudo-)humanitaire acties kunnen ontstaan, vergeleken met de machteloosheid die overheerste bij de situatie in Myanmar. Het is allerminst de bedoeling om uitgebreid in te gaan op de voor-en nadelen van R2P en evenmin om een uitvoerig pleidooi te houden voor een aanpassing van het recht. Want net zoals eenzijdig opgelegde vrijheid en democratie niet effectief is, zal opgelegde hulp dat evenmin zijn. Zelfs al hoeft dit niet te betekenen dat er een militaire actie ondernomen wordt –men kan bijvoorbeeld hulp droppen- dan is het binnenbrengen van hulp nog geen garantie op een goede verspreiding ervan. Cru gesteld zou een aanpassing impliciet een goedkeuring van alle andere operaties betekenen die ondernomen werden op basis van het beschermen van de vrede of op basis van R2P.



Referenties:

‘Verantwoordelijkheid om te beschermen?’, interview met Françoise Bouchet-Saulnier, 21/05/2008, Artsen Zonder Grenzen, http://www.msf-azg.be/nl/main-menu/actueel/nieuws/nieuws-detail/table/966.html (geraadpleegd op 29/12/2008)

Economisch Imperialisme?

De eindejaarsperiode zou normaal een periode moeten zijn van vrede, vriendschap, verbroedering en stabiliteit, maar zodra we de televisie aanschakelen of de krant openslaan worden we geconfronteerd met een waaier aan gewapende conflicten en instabiliteit: de gaza-strook staat weer maar eens figuurlijk in brand, de instabiliteit in Congo is verre van opgelost enzovoort.

In de voorgaande artikels bespraken we de theoretische onderbouw en het nut (of het onnut) van humanitaire interventies en de gevaren die hiermee gepaard gaan.
In het kader van het spanningsveld van deze interventies met het concept ‘imperialisme’ is het interessant om ons eens meer concreet op een bepaalde casus toe te spitsen.

Als we de geopolitieke situatie vandaag bekijken valt het niet te ontkennen dat er één staat is die wat interventies betreft op de voorgrond treedt: de Verenigde Staten.
Het regime van president George W. Bush loopt op zijn einde, en hij zal opgevolgd worden door de eerste afro-amerikaanse president van de USA: Barack Obama.

Naar aanleiding van het aflopen van de tweede ambtstermijn zijn er verschillende interviews verschenen met prominente leden van de Bush-administratie.

Op 15 december werd Vice-president Dick Cheney geïnterviewd door de Amerikaanse zender ABC.

De journalist stelde hem de vraag of hij het eens is met Karl Rove die zegt dat indien de informatie (in verband met de massavernietigingswapens) juist was geweest ze Irak niet hadden binnengevallen.
Het antwoord van Cheney hierop was: “I disagree with that. (...) What they found was that Saddam still had the capability to produce WMD’s. (...) They also found that he had every intention of resuming production once the international sanctions were lifted. He had a long reputation and record of having started two wars. Of having brutalized and killed hundreds of thousands of people, some of them with weapons of mass destruction in his own country. He had violated 16 National Security Counsil resolutions. (...) This was a bad actor and the country’s better off, the world’s better off with Saddam gone and I think we made the right decision (...).”

Zoals algemeen geweten besliste de Bush-administratie in 2003 om Irak binnen te vallen. Er was namelijk informatie die het bewijs leverde dat Saddam Hussein beschikte over massavernietigingswapens. De president en zijn entourage besliste dan ook dat een invasie gerechtvaardigd was om deze gevaarlijke tiran onschadelijk te maken en de wereld aldus te behoeden voor gevaar. Dat er geen VN-resolutie was voor een gewapende interventie deed blijkbaar niet ter zake, en de USA trok –samen met een beperkte ‘Coalition of the willing’- Irak binnen. De militaire kant van de zaak was een futuliteit, en in een mum van tijd stortte het hele saddam-kaartenhuisje machteloos in elkaar.

Al vrij snel werd duidelijk dat de massavernietigingswapens helemaal niet aanwezig waren en dat de officiele reden van de invasie dus onbestaande was. De chaos die deze invasie veroorzaakte is alom bekend en niet relevant voor onze discussie rond Humanitaire interventies en Imperialisme.

Met Irak was de USA niet aan zijn proefstuk toe. Door de geschiedenis heen voerde het al verschillende gewapende interventies uit. De concrete aanleiding verschilde vaak, maar meestal werden humanitaire voorwendselen of redenen van internationale ‘veiligheid’ aangehaald. De verwijzing van Cheney naar de shurk Saddam en hoeveel beter de wereld toch af is zonder hem, past in deze humanitaire vergoelijking. Humanitaire interventies kunnen in bepaalde situaties nuttig of zelfs nodig zijn, maar de echte drijfveer van de Verenigde Staten in casu kan zeker in vraag gesteld worden.

Het is opvallend te zien hoe dubbelzijdig de houding van de verenigde staten is in verband met authoritaire regimes die de mensenrechten schenden. Het Saddam-regime moest koste wat kost vallen, maar andere repressieve regimes die ook een loopje nemen met de mensenrechten worden getolereerd of zelfs gesteund door Washington.

Of er nu sprake is van imperialisme, is een andere vraag. Het woord ‘imperialisme’ roept bij de meesten onder ons beelden op van het Romeinse Rijk of Alexander de Grote, die –overtuigd als ze waren dat hun legitimiteit rechtstreeks van God kwam- het nodig vonden om de Pax Romana of een andere vorm van beschaving te gaar opleggen aan de ‘wilden’ en ‘ongeciviliseerden’.

De bijna ex-president George W. past in zekere zin in dit profiel. Hij verwijst steevast naar god in zijn toespraken, nam letterlijk het woord ‘crusade’ in de mond en is ook wel een fan van het verspreiden van de democratie in de ‘onbeschaafde’ landen.

Maar de werkelijkheid gebied ons te zeggen dat de politiek van interventies ook al voor Bush Jr bezig was.

In de Verenigde Staten (net zoals in de meeste republieken) is het quasi onmogelijk om president te worden zonder voldoende belangengroepen achter je te scharen. Een president kan een grote invloed hebben op het beleid, maar moet sowieso rekening houden met zijn achterban.
De USA is een zeer liberale staat, gesteund op de vrije markt en het ongebreideld kapitalisme. Als we de verschillende interventies bekijken, kunnen we merken dat het in vele gevallen gaat om landen die beschikken over een uitgebreide voorraad natuurlijke grondstoffen, en die over het algemeen de vrije markt (deels) aan banden legen door het nationaliseren van grote bedrijven of door de afscherming van de locale markt.
We kunnen merken dat de interventies vaak als gevolg hadden (en hebben) dat een regime wordt geïnstalleerd dat overtuigd is van de vrije markt, en de Amerikaanse multinationals zonder (al te veel) beperkingen toelaat op de markt. (Ook de Koude Oorlog en de strijd tegen het communisme past in deze logica).

De vraag is dus waar de echte drijfveer ligt van deze politiek van gewapende interventies. De Verenigde staten verschuilen zich vaak achter het mensenrechtelijk discours of proberen duidelijk te maken dat ze de wereld toch wederom veiliger gemaakt hebben, maar de economische belangen die er steeds spelen (zowel bij de invasie als tegenwoordig ook bij de reconstructie) kunnen niet ontkend worden.

Men zou dus kunnen stellen dat de een groot deel van de interventies van de Verenigde Staten gecategoriseerd kunnen worden onder de noemer ‘economisch imperialisme’.

De verkiezing van senator Obama tot president van de Verenigde Staten kan op veel vlakken toegejuicht worden, en hij verdient ook een kans om de hoop die velen in hem stellen te bevestigen, maar de vraag is of hij bij machte is om een drastische koerswijziging te verwezenlijken in een staat (en wereld) waar grote economische concerns vaak meer macht en invloed hebben dan staten en internationale organisaties.

Nu eens met dan weer tegen de Taliban: de grillen van de VS in Afghanistan.

De stelling die Bricmont poneert - mensenrechten als excuus voor oorlog – pas ik toe op Afghanistan. Hierbij maak ik gebruik van een filmpje waarin Tony Benn (voormalig Brits links politicus en voorstander van de vrede) de oorlog in Afghanistan beschrijft als een imperialistische oorlog, waarbij de inzet oliebelangen zijn en niet de mensenrechten en de democratie. Als tegengewicht voor deze theorie is er uiteraard de officiële verantwoording van de VS en gebruik ik enkele argumenten uit een artikel van Seth Stevenson, getiteld: “Pipe Dreams. The origin of the 'bombing-Afghanistan-for-oil-pipelines' theory.”






Vrouwenrechtenorganisaties en sommige, voornamelijk Europese linkse media, stelden al jaren de benarde situatie van vrouwen onder het Taliban-regime in Afghanistan aan de kaak. De interesse van de VS is echter - niet toevallig - pas gegroeid na de gebeurtenissen op 9/11. De Taliban zou omver geworpen worden, als deel van ‘The War on Terror’. Gretig werden toen in de media vrouwen in burka tentoongespreid om de publieke opinie ervan te overtuigen dat er actie nodig was. De bevrijding van de vrouw in Afghanistan werd, om het met Bricmonts woorden te zeggen, ‘het excuus voor oorlog’. Want achter deze façade spelen immers economische en strategische belangen.

Dat het mensenrechtendiscours van de VS ongeloofwaardig overkomt, valt af te leiden uit het VS verleden in Afghanistan. Zowel Bricmont als Benn brengen dat verleden terug in herinnering: eind jaren ’70 en jaren ’80 was Afghanistan het strijdtoneel van de Koude Oorlog tussen de VS en de SU. Daarbij steunde, financierde, trainde en bewapende de VS de ‘mujahideen’, de zogezegde ‘vrijheidsstrijders’ die vochten tegen de bezetting van de SU. Later vielen deze uiteen in de elkaar bevechtende Taliban en Noordelijke Alliantie. Zoals geweten is Osama Bin Laden hiervan een product. Bricmonts bewering dat absolute macht in je eigen gezicht ontploft, wordt met dit voorbeeld gestaafd. Toen de SU zich terugtrok en de Taliban aan de macht kwam, verslechterde de situatie van de vrouw zienderogen (ze werden verboden te werken en naar school te gaan, ze werden verplicht een burka te dragen,..) De VS zat erbij en keek ernaar. Het is twijfelachtig dat de VS nu een situatie zou rechtzetten die ze lange tijd geleden zelf bewerkstelligd heeft en waarbij ze toen geen moeite deed om die te ontmantelen.

Benn stelt zich de vraag ‘why didn’t the US invade Afghanistan before 9/11?’ Met andere woorden, waarom waren toen de mensenrechten niet belangrijk en daarna wel? Pas na 9/11, als aanloop naar de oorlog, verhoogde de media-aandacht voor de Afghaanse vrouw. Het spreekt voor zich dat diezelfde media het VS verleden in deze hele zaak moeiteloos doodzwegen. Destijds steunde de VS de Taliban zelfs (ondanks de vrouwenrechtenschendingen), met als doel een contract te verkrijgen voor een oliepijpleiding die door Afghanistan zou lopen en waardoor de VS toegang zou krijgen tot de olie van Centraal-Azië en de Kaspische Zee. De beweegredenen moeten dus elders gezocht worden. Toen hadden economische belangen de overhand op mensenrechten en het zou vreemd zijn dat vandaag de dag de kaarten helemaal anders zouden liggen.

Hoewel Seth Stevenson in zijn artikel ‘oorlog voor olie’ afdoet als een samenzweringstheorie, moet ook hij toegeven dat er feiten zijn waar je niet omheen kunt. Zelf noemt hij het feit dat de Amerikaanse oliemaatschappij Unocal een pijpleiding wilde aanleggen door Afghanistan en dat er inderdaad geflirt is met de Taliban. Bovendien hebben zowel Bush als Cheney grote oliebelangen. Hij is echter van mening dat deze feiten niet automatisch leiden tot de conclusie dat de oorlog voor olie wordt gevoerd. Er zijn echter nog enkele andere feiten. Zo werd Hamid Karzai geïnstalleerd als president van Afghanistan, een voormalige consultant voor Unocal (toevallig de Amerikaanse oliemaatschappij die een van de hoofdrolspelers was bij de poging om de pijpleiding te installeren?). Het is ook een feit dat de VS nu een militaire basis heeft in een regio waar het vroeger geen voet aan de grond had.

Het moet toegegeven dat er opnieuw meer vrijheden zijn voor de Afghaanse vrouw, maar anderzijds wil dat niet zeggen dat ze nu over alle basisrechten beschikken. De bevrijding van de vrouw vormt geen prioriteit voor het VS leger. In het artikel van Stabile en Kumar wordt uit een rapport het volgende geciteerd: ‘The military campaign is meant to make restoring woman’s rights a priority when a new government emerges after the war’2. Daar is achteraf niet al te veel van gebleken. Het is duidelijk en logisch dat de positie van de vrouw en bij uitbreiding de positie van alle inwoners van Afghanistan met een oorlogssituatie niet verbetert. De humanitaire crisis in Afghanistan neemt toe. Je kan je afvragen of het land en haar inwoners er beter aan toe zijn dan voor de oorlog.

Meer en meer stemmen - niet alleen in het Zuiden, maar ook in het Westen - gaan op dat de situatie uit de hand loopt en onhoudbaar is. De mogelijkheid wordt geopperd om te onderhandelen en samen te werken met de Taliban, het regime dat moest omver geworpen worden in the first place. Als je Stevensons theorie volgt, dat de oorlog in Afghanistan een rechtstreeks gevolg is van de aanvallen op de VS die opgeëist werden door terroristen met hoofdkwartier in Afghanistan, hoe valt deze wending dan te verklaren? In ieder geval houdt het mensenrechtendiscours geen stand. Het was enkel en alleen een glijmiddel om de oorlog in Afghanistan te doen slikken.
_____________________________________________
1&2: verwijzingen naar:
- Carol A. Stabile (University of Winsconsin-Milwaukee, USA) and Deepa Kumar (Ruthers University, USA), ‘Unveiling imperialism: media, gender and the war on Afghanistan’, Sage Journals Online, http://mcs.sagepub.com/cgi/content/abstract/27/5/765 (geraadpleegd op 26/12/2008)

Bronnen:
- Tony Benn, 'An educated view of the wars in Afghanistan and Iraq by Tony Benn', Youtube, http://nl.youtube.com/watch?v=Ra7EZo0LAzY (geraadpleegd op 28/12/2008)

- Seth Stevenson, ''Pipe Dreams. The origin of the 'bombing-Afghanistan-for-oil-pipelines' theory", Slate Magazine, http://www.slate.com/?id=2059487 (geraadpleegd op 28/12/2208)

-Jean Bricmont, 'Humanitaire interventies, mensenrechten als excuus voor oorlog', EPO Berchem, 2008.

- Carol A. Stabile (University of Winsconsin-Milwaukee, USA) and Deepa Kumar (Ruthers University, USA), ‘Unveiling imperialism: media, gender and the war on Afghanistan’, Sage Journals Online, http://mcs.sagepub.com/cgi/content/abstract/27/5/765 (geraadpleegd op 26/12/2008)

- Imke van den Akker, 'Is samenwerken met de Taliban de oplossing?', MO Magazine, 7 oktober 2008.

Sunday 28 December 2008

Het mensenrechtendiscours op de terugkeer?

In deze bijdrage vergelijk ik de theorieën van David Rieff met die van Jean Bricmont. Waar de eerste een liberaal imperialisme als enige uitweg ziet, is deze nieuwe vorm van imperialisme voor Bricmont verwerpelijk. Het moet vermeld dat het artikel van Rieff, waarvan ik gebruik maak, dateert van voor 9/11. Deze gebeurtenissen kunnen zijn denken ofwel veranderd hebben, ofwel versterkt.


In zijn artikel ‘A new age of liberal imperialism’ schrijft David Rieff over de toename van militaire interventies ondernomen op grond van mensenrechtenschendingen in zogenaamde ‘failed states’. Hij erkent dat deze interventies problematisch zijn, meer nog, hij stelt dat bijna 100% van de buitenlandse interventies gefaald hebben. De oorzaak daarvan ziet hij in het feit dat de morele ambities groter bleken te zijn dan de politieke, militaire en cognitieve aspecten. En toch vindt hij dat de verdediging van mensenrechten een gerechtvaardigde basis vormt voor interventie. Bij schendingen is het een ‘morele verplichting’ om te interveniëren. Bij de tussenkomst destijds in Kosovo ziet hij dus geen graten in de motivatie van de operatie (‘undertaken more in the name of human rights and moral obligation than out of any traditional conception of national interest’), maar wel in de timing (te laat) en de onbedachtzaamheid waarmee men te werk gegaan is. De operatie was noch goed voorbereid noch duidelijk gedefinieerd.


Een cruciaal verschil met de ideeën van Jean Bricmont is dat Rieff ervan uitgaat dat die morele motivaties überhaupt bestaan. Hij stelt zich hierbij geen of weinig vragen (hij maakt vermelding van ‘extreme cases’ waarbij naast morele belangen ook geopolitieke of economische belangen spelen). De toon van Bricmont is heel wat minder omfloerst. Hij stelt met klem dat de retoriek van de mensenrechten (zoals het ‘bevrijden’ van een volk, het installeren van een democratie) het vehikel is voor de rechtvaardiging van imperialistische bemoeienissen uit het Westen. Deze bemoeinissen zijn allerminst altruïstisch van aard, maar enkel en alleen bedoeld om de eigen machtspositie te bestendigen. Omdat mensenrechten daardoor - in Bricmonts ogen - het paard van Troje zijn geworden, moet volgens hem de internationale wetgeving als basisbeginsel overheersen. Deze wetgeving verbiedt eenzijdige inmenging; het is verboden troepen te sturen naar een land dat daarvoor geen toestemming gaf.


Er zijn tal van elementen om te argumenteren dat het mensenrechtendiscours vals en hypocriet is. Het getuigt onder andere van arrogantie: wie zijn ‘wij’ om de prediker van mensenrechten te zijn? Historisch gezien hebben revoluties, die uiteraard gepaard gaan met gruwelijkheden, ook onze maatschappij vooruit geholpen. Bovendien is het bewezen dat de VS zelf de mensenrechten schendt (uitvoeren van de doodstraf, folteringen, hun basis op Guantanamo) en zelfs mocht dit niet zo zijn, dan doet een militaire interventie dat uit nature. Er wordt evenmin consequent omgesprongen met het hele mensenrechtendiscours, wat duidt op een opportunistisch gebruik. In China zijn er immers ook volop mensenrechtenschendingen aan de gang, maar daar zie ik het Westen niet zo snel een militaire interventie op poten zetten. Zijn mensenrechten überhaupt transponeerbaar? Zoals zo vaak bij binaire opposities zoals ‘wij-zij’, ‘democratisch-niet democratisch’, …wordt er schaamteloos voorbij gegaan aan de realiteit. Als zo vaak worden de specifieke contextfactoren verwaarloosd.


Naast de vraag 'tussenkomen of niet?’, is er de vraag wie of welke instantie zou moeten tussenkomen. Volgens Rieff kan de VN onmogelijk die rol vervullen, aangezien het een dubbele functie heeft, nl. zowel hulp bieden aan mensen in nood, als orde opleggen en instituties (her)opbouwen. Waar de eerste taak gezien wordt als humanitair, wordt de tweede eerder geïnterpreteerd als koloniaal optreden. Aangezien de derde wereldlanden volgens hem noch de middelen, noch de ideologie hebben om tussen te komen, concludeert hij dat enkel het Westen deze taak op zich kan nemen en dat meer bepaald enkel de VS daartoe in staat is. (De capaciteit van de VS valt echter te betwijfelen, zeker wat wederopbouw betreft). Hij erkent dat dit de hegemonie van de VS zal vergroten, maar verdedigt zich door te stellen dat er geen ander alternatief is. Een zwak argument. Kort gezegd zijn er voor Rieff maar twee wegen begaanbaar: ofwel interventies door het Westen, ofwel niets doen en daardoor mensen ter dood veroordelen. Op dit punt gaat hij wel erg kort door de bocht. Zijn artikel is relatief genuanceerd opgebouwd, maar de conclusies die hij uiteindelijk trekt slaan alles. Er is geen middenweg mogelijk, letterlijk zegt hij dat de keuze er een is tussen ofwel imperialisme ofwel barbarisme. Daarbij moeten we aannemen dat liberaal imperialisme de beste weg is.


Zulke uitspraken zijn uiteraard koren op de molen van Bricmont. Ten eerste hekelt Bricmont de retoriek van de schuldgevoelens om de interventie-ideologie te promotoen: het is niet omdat je tegen een interventie gekant bent, dat je mensenrechtenschendingen steunt. Bovendien zijn interventies vaak contraproductief en lokken ze net meer geweld uit. De VS schermt graag met cijfers van dodentallen die vaak niet correct zijn, uiteraard om te bewijzen dat de situatie onder hun interventie verbeterd is.


Ten tweede is het Oriëntalistisch getinte discours ‘ofwel imperialisme ofwel barbarisme’ kortzichtig. Zoals eerder vermeld gaan binaire opposities voorbij aan de grijze zone die de realiteit is.


Ten derde zijn er wel degelijk alternatieven voor een militaire interventie om humanitaire daden te stellen, zoals focus op economische Noord-Zuidrelaties, ontwikkeling, gezondheidszorg. In plaats van inmenging is er de samenwerking. Respect voor de soevereiniteit van staten kan dus perfect samengaan met het verbeteren van mensenrechten.


Ten vierde ziet Bricmont de VS niet als degene die de taak op zich zou moeten nemen. Rieff erkent dat de hegemonie zou versterkt worden, maar dat de wereld er meer mee wint dat mee verliest. Dit is een heel kortzichtige redenering, het is immers al vaak bewezen dat de daden van de VS als een boemerang in hun gezicht terugkomen en dat ze de oorzaak zijn geweest van veel conflicten die wij vandaag kennen.


Tenslotte moet volgens Bricmont een wettige internationale democratie bekomen worden met behulp van de VN, die erop moet toezien dat het internationaal recht gerespecteerd wordt. Hij ziet de terugkeer naar het internationaal recht als enige antwoord op de Amerikaanse wereldheerschappij. Ik twijfel aan het feit of dit de VS zou tegenhouden. Er zijn genoeg voorbeelden waarbij de VS internationale regels aan de laars lapt. Bricmont wil dus terug naar af, naar een tijd waarin men niet sprak over mensenrechten als basis voor interventie. Helaas is de realiteit dat de ontwikkelingen in tegenovergestelde richtingen evolueren. Daarom is het nodig voor Bricmont om zijn mening bij te stellen. Een radicaal, doch begrijpelijk standpunt van non-interventie is niet meer houdbaar. Bovendien is de uitholling van de macht van de VN (zeker tegenover de macht van de VS) een feit en is het utopisch om te denken dat daar snel verandering in zal komen.

_____________________________________________________

bronnen:

- David Rieff, 'A new age of liberal imperialism?', World Policy Journal, summer '99, vol. 16 Issue 2, http://www.worldpolicy.org/journal/articles/rieff2.html (geraadpleegd op 26/12/2008)

- Jean Bricmont, 'Humanitaire interventies, mensenrechten als excuus voor oorlog', EPO Berchem, 2008.