Thursday 25 December 2008

De bom onder Pieter De Crem

In tijden van een regeringloos België, lijkt het mij een uitgelezen moment om een artikel te becommentariëren dat het Belgische standpunt ten aanzien van interventionisme beschrijft. Meer specifiek komt dit artikel uit ‘Knack’ van 10 december 2008 en gaat het om een interview met aftredend Minister van Landsverdediging Pieter De Crem (1).

De acties die De Crem tijdens zijn mandaat als minister van Landsverdediging verrichten, werden in de media niet steeds in een positief daglicht gesteld. Denkt u maar aan zijn vele woordenwisselingen met zijn voorganger Flahaut, zijn afslankingsplannen voor het Belgische leger en zijn recente optreden in een New Yorks café. In dit artikel peilt Knack voornamelijk naar het standpunt van De Crem over de deelname van de Belgische troepen aan interventies onder de vlag van de NAVO of VN. Het is algemeen geweten dat De Crem niet terugschrikt van een deelname aan een militaire tussenkomst. Met deze houding stoot De Crem niet enkel op politieke weerstand (zoals van Louis Michel die stelt dat militaire aanwezigheid in Congo geen vrede kan afdwingen aangezien er te veel strijdende partijen bij het conflict betrokken zijn) maar ook op weerstand van de publieke opinie die vaak gekant is tegen militaire operaties in het buitenland. Bovendien kampt ook de defensietop van België met een gebrek aan mankrachten in het Belgische leger. Wanneer De Crem dus spreekt over het deelnemen aan een interventie, kan dit dus enkel met een beperkt aantal troepen. Het sturen van militaire middelen (zoals F-16’s), hulp bij het inzamelen en verwerken van informatie en het opleiden van lokale soldaten nemen een groter deel van deze deelname voor hun rekening. Opnieuw kan in dit kader de stelling van Bricmont (2) aangehaald worden, die stelt dat het Westen voornamelijk intervenieert door gebieden te bombarderen aangezien het sturen van landtroepen niet binnen hun bereik ligt.
Momenteel zijn er Belgische troepen gestationeerd in vijf gebieden: Afghanistan, Libanon, Tsjaad, Kosovo en de Kust van de Hoorn van Afrika. Het meest actuele interventiedebat in België betreft overduidelijk de kwestie Congo. Zo stelt De Crem in dit artikel dat België dient deel te nemen aan een militaire interventie in het gebied rondom Goma aangezien zich daar een crisissituatie voordoet die de rechten van de bewoners beperkt. In dit artikel wordt desbetreffend gewezen op het gebrek aan drinkbaar water, onderwijstekort en afgesloten communicatie en transportwegen. De Crem wil met andere woorden deelnemen aan een interventie met humanitaire beweegredenen, de mensenrechten in de regio’s verzekeren.
Maar is dit ook effectief zo? Wil België door zijn militaire interventie in het buitenland, en zeker in zijn ex-kolonie Congo, niet haar economische en diplomatieke belangen in deze staten verzekeren? Of ligt de oorzaak van deze reactie van interveniëren zoals Bricmont stelt, in het zwakke standpunt van ideologisch links dat interventionisme als offensief tegen de rechtse beweging na de val van het communisme ziet?


Er kan algemeen gesteld worden dat het doel van een humanitaire militaire interventie het stoppen van geweld en het creëren van ruimte voor een politieke oplossing is. Maar leidt een militaire tussenkomst inderdaad steeds tot het bereiken van vrede? Vredesacties, een NGO die gekant is tegen het Belgische militaire interventionisme, stelt dat bij een militair ingrijpen het belang van gewapende groepen in een conflict toeneemt (3). Door een militaire interventie wordt België een partij in het conflict wat misschien wel leidt tot een militaire overwinning maar vaak ook tot polarisering van het conflict. Van enig vredesproces is hierdoor vaak geen sprake. Bovendien wijst Vredesacties ook op het belang van toestemming van alle partijen in een conflict, een element waar ook Jean Bricmont veel belang aan hecht, maar waar in het huidige interventionisme van België steeds minder rekening gehouden wordt. Tjaad en Afghanistan vormen volgens Vredesacties een duidelijke illustratie van zowel het negeren van toestemming als van polarisering van het conflict. De NGO stelt daarom dat wanneer men echt iets aan humanitaire noodsituaties wil doen, er resoluut gekozen zal moeten worden voor een fundamenteel ander veiligheidsbeleid.


Naar mijn mening levert de argumentatie van de NGO Vredesacties een belangrijke bijdrage aan de discussie op deze blog. Ik sluit me aan bij haar standpunt dat een staat, in dit geval België, te vaak vergeet dat zelfs wanneer zij spreekt van ‘humanitaire interventie’, ze in sommige gevallen meer kwaad doet dan goed, een standpunt dat ook Bricmont inneemt. Maar net zoals de titel van het interview met De Crem letterlijk stelt ‘Moeten we de mensen daar laten stikken?’ is niet interveniëren ook geen oplossing. Is een ander veiligheidsbeleid dan wel een stap vooruit? Waarschijnlijk wel, maar een antwoord op de vraag hoe dit nieuwe veiligheidsbeleid dan ingevuld dient te worden, kan ook Vredesacties niet formuleren. Mijns inziens zou diplomatiek overleg hierin een prominente rol moeten spelen, net zoals instemming van de betrokken partijen en de invulling de humanitaire factor in een interventie. Zoals ik reeds in mijn vorig artikel stelde moeten organisaties en staten alvorens te interveniëren zich bezinnen over de reeds aangerichte schade door het heersende conflict en de waarschijnlijke aangerichte schade wanneer ze intervenieert, en met dit in het achterhoofd elementen van hun defensiebeleid vernieuwen of aanvullen.


Referenties

(1) Martens P., Renard H. (2008), Moeten we de mensen daar laten stikken?, Knack, 38 (50), 22-26.
(2) Bricmont, J.(2005), Impérialisme Humanitaire, Brussel: Aden Editions.
(3) Vredesacties (2008), Afghanistan of Tjaad¸’Humanitair imperialisme faalt’, MO*.

No comments: