Monday 29 December 2008

Economisch Imperialisme?

De eindejaarsperiode zou normaal een periode moeten zijn van vrede, vriendschap, verbroedering en stabiliteit, maar zodra we de televisie aanschakelen of de krant openslaan worden we geconfronteerd met een waaier aan gewapende conflicten en instabiliteit: de gaza-strook staat weer maar eens figuurlijk in brand, de instabiliteit in Congo is verre van opgelost enzovoort.

In de voorgaande artikels bespraken we de theoretische onderbouw en het nut (of het onnut) van humanitaire interventies en de gevaren die hiermee gepaard gaan.
In het kader van het spanningsveld van deze interventies met het concept ‘imperialisme’ is het interessant om ons eens meer concreet op een bepaalde casus toe te spitsen.

Als we de geopolitieke situatie vandaag bekijken valt het niet te ontkennen dat er één staat is die wat interventies betreft op de voorgrond treedt: de Verenigde Staten.
Het regime van president George W. Bush loopt op zijn einde, en hij zal opgevolgd worden door de eerste afro-amerikaanse president van de USA: Barack Obama.

Naar aanleiding van het aflopen van de tweede ambtstermijn zijn er verschillende interviews verschenen met prominente leden van de Bush-administratie.

Op 15 december werd Vice-president Dick Cheney geïnterviewd door de Amerikaanse zender ABC.

De journalist stelde hem de vraag of hij het eens is met Karl Rove die zegt dat indien de informatie (in verband met de massavernietigingswapens) juist was geweest ze Irak niet hadden binnengevallen.
Het antwoord van Cheney hierop was: “I disagree with that. (...) What they found was that Saddam still had the capability to produce WMD’s. (...) They also found that he had every intention of resuming production once the international sanctions were lifted. He had a long reputation and record of having started two wars. Of having brutalized and killed hundreds of thousands of people, some of them with weapons of mass destruction in his own country. He had violated 16 National Security Counsil resolutions. (...) This was a bad actor and the country’s better off, the world’s better off with Saddam gone and I think we made the right decision (...).”

Zoals algemeen geweten besliste de Bush-administratie in 2003 om Irak binnen te vallen. Er was namelijk informatie die het bewijs leverde dat Saddam Hussein beschikte over massavernietigingswapens. De president en zijn entourage besliste dan ook dat een invasie gerechtvaardigd was om deze gevaarlijke tiran onschadelijk te maken en de wereld aldus te behoeden voor gevaar. Dat er geen VN-resolutie was voor een gewapende interventie deed blijkbaar niet ter zake, en de USA trok –samen met een beperkte ‘Coalition of the willing’- Irak binnen. De militaire kant van de zaak was een futuliteit, en in een mum van tijd stortte het hele saddam-kaartenhuisje machteloos in elkaar.

Al vrij snel werd duidelijk dat de massavernietigingswapens helemaal niet aanwezig waren en dat de officiele reden van de invasie dus onbestaande was. De chaos die deze invasie veroorzaakte is alom bekend en niet relevant voor onze discussie rond Humanitaire interventies en Imperialisme.

Met Irak was de USA niet aan zijn proefstuk toe. Door de geschiedenis heen voerde het al verschillende gewapende interventies uit. De concrete aanleiding verschilde vaak, maar meestal werden humanitaire voorwendselen of redenen van internationale ‘veiligheid’ aangehaald. De verwijzing van Cheney naar de shurk Saddam en hoeveel beter de wereld toch af is zonder hem, past in deze humanitaire vergoelijking. Humanitaire interventies kunnen in bepaalde situaties nuttig of zelfs nodig zijn, maar de echte drijfveer van de Verenigde Staten in casu kan zeker in vraag gesteld worden.

Het is opvallend te zien hoe dubbelzijdig de houding van de verenigde staten is in verband met authoritaire regimes die de mensenrechten schenden. Het Saddam-regime moest koste wat kost vallen, maar andere repressieve regimes die ook een loopje nemen met de mensenrechten worden getolereerd of zelfs gesteund door Washington.

Of er nu sprake is van imperialisme, is een andere vraag. Het woord ‘imperialisme’ roept bij de meesten onder ons beelden op van het Romeinse Rijk of Alexander de Grote, die –overtuigd als ze waren dat hun legitimiteit rechtstreeks van God kwam- het nodig vonden om de Pax Romana of een andere vorm van beschaving te gaar opleggen aan de ‘wilden’ en ‘ongeciviliseerden’.

De bijna ex-president George W. past in zekere zin in dit profiel. Hij verwijst steevast naar god in zijn toespraken, nam letterlijk het woord ‘crusade’ in de mond en is ook wel een fan van het verspreiden van de democratie in de ‘onbeschaafde’ landen.

Maar de werkelijkheid gebied ons te zeggen dat de politiek van interventies ook al voor Bush Jr bezig was.

In de Verenigde Staten (net zoals in de meeste republieken) is het quasi onmogelijk om president te worden zonder voldoende belangengroepen achter je te scharen. Een president kan een grote invloed hebben op het beleid, maar moet sowieso rekening houden met zijn achterban.
De USA is een zeer liberale staat, gesteund op de vrije markt en het ongebreideld kapitalisme. Als we de verschillende interventies bekijken, kunnen we merken dat het in vele gevallen gaat om landen die beschikken over een uitgebreide voorraad natuurlijke grondstoffen, en die over het algemeen de vrije markt (deels) aan banden legen door het nationaliseren van grote bedrijven of door de afscherming van de locale markt.
We kunnen merken dat de interventies vaak als gevolg hadden (en hebben) dat een regime wordt geïnstalleerd dat overtuigd is van de vrije markt, en de Amerikaanse multinationals zonder (al te veel) beperkingen toelaat op de markt. (Ook de Koude Oorlog en de strijd tegen het communisme past in deze logica).

De vraag is dus waar de echte drijfveer ligt van deze politiek van gewapende interventies. De Verenigde staten verschuilen zich vaak achter het mensenrechtelijk discours of proberen duidelijk te maken dat ze de wereld toch wederom veiliger gemaakt hebben, maar de economische belangen die er steeds spelen (zowel bij de invasie als tegenwoordig ook bij de reconstructie) kunnen niet ontkend worden.

Men zou dus kunnen stellen dat de een groot deel van de interventies van de Verenigde Staten gecategoriseerd kunnen worden onder de noemer ‘economisch imperialisme’.

De verkiezing van senator Obama tot president van de Verenigde Staten kan op veel vlakken toegejuicht worden, en hij verdient ook een kans om de hoop die velen in hem stellen te bevestigen, maar de vraag is of hij bij machte is om een drastische koerswijziging te verwezenlijken in een staat (en wereld) waar grote economische concerns vaak meer macht en invloed hebben dan staten en internationale organisaties.

1 comment:

wieke waterschoot said...

Dick Cheney toont in dit filmpje aan dat hij nog steeds achter de keuze staat om indertijd Irak binnen te vallen en dat de Bush-administratie toen een juiste beslissing heeft genomen. Als legitimatie worden humanitaire voorwendselen aangehaald. Tom Haeck spreekt van “economisch imperialisme” om de Amerikaanse buitenlandse politiek te definiëren. Graag zou ik wat dieper ingaan op deze stelling. Als we specifiek kijken naar de oorlog in Irak is er een veiligheidsdiscours ontwikkeld om het publiek te overtuigen. In realiteit ging het niet om de massavernietigingswapens -deze oorlog was een rationele politieke keuze- met als voornaamste doel de gesloten economie van het Midden-Oosten open te breken. Neoconservatieven als Thomas Friedman gingen ervan uit dat door het extreme geweld van de Amerikaanse invasie, de Irakese beschaving aan flarden zou liggen en dat ze er met gemak het vrije-markt-model zouden kunnen opleggen. Irak moest dienen als katalysator voor de rest van het Midden-Oosten (Klein, 2007). Volgens theorie zou dit zorgen voor een democratiserende golf doorheen de hele regio die de veiligheid drastisch zou verhogen en het risico van terroristische aanslagen zou minimaliseren (Klein, 2007). Er moest een enorme vrijhandelzone gecreëerd worden waar multinationals goedkope werkkrachten en nieuwe afzetmarkten zouden vinden. “The American way of life” moest worden geïntroduceerd. Dit alles onder het mom de Irakezen vanonder het juk van een terroriserende dictatuur te bevrijden.
Als we de “National Security Strategy of the United States of America” van 2002 eens van dichterbij bekijken herkennen we ditzelfde patroon. Deze doctrine bevat een heel arsenaal aan instrumenten die de Verenigde Staten in de mogelijkheid stelt zijn dominante positie in de wereld te behouden. De vrije-markt-economie wordt gezien als de manier om de Derde Wereld te ontwikkelen, er wordt binnen dit kader ook extra aandacht besteed aan AIDS en armoede bestrijding. Veiligheid wordt dus als een zeer breed concept geïnterpreteerd. Een dergelijke interpretatie zorgt ervoor dat veiligheid niet langer enkel gewaarborgd wordt door de militaire macht, maar ook door civiele organisaties zoals NGO’s als USAID bijvoorbeeld. Sami Makki spreekt van de militarisatie van het humanitaire en de privatisatie van het militaire (Makki, 2005). In Irak hebben we dit relatief nieuwe fenomeen duidelijk kunnen waarnemen. Beetje bij beetje ontfermt de militaire instelling zich over het humanitaire. Onderscheid maken tussen de twee wordt dus steeds moeilijker. Dit kan problematische gevolgen hebben. Oorspronkelijk werden NGO’s altijd als neutrale organen gezien, dit maakte het voor hen mogelijk om humanitaire hulp toe te dienen los van elke politieke ideologie. Vandaag valt deze neutraliteit weg. Dit verklaart waarom ontwikkelingswerkers steeds vaker het slachtoffer worden van politiek getinte aanslagen. Het alom bekende voorbeeld uit Afghanistan waar de voedselpakketten net als de clusterbommen geel van kleur waren en gelijktijdig werden los gelaten spreekt boekdelen.
De lokale bevolking keert zich tegen de humanitaire medewerkers waardoor hun veiligheid in het gedrang komt en ze hun werk niet meer ten volle kunnen uitoefenen. We komen hierdoor in een vicieuze cirkel terecht die in plaats van de veiligheid te vergroten de situatie enkel verslechtert.
Deze veiligheidsstrategie werkt het economisch imperialisme van de Amerikaanse Staat in de hand. Hij staat een interventionistische politiek en eventueel zelfs preventieve oorlogen toe onder de dekmantel van een mensenrechtelijke discours. In extremis kan dan de territoriale integriteit van een land worden geschonden enkel en alleen omdat het bijvoorbeeld een arm land is waar een hoge prevalentie van AIDS bestaat. Dit om het Amerikaanse model te promoten en dan vooral het economisch model dat toelaat permanente controle uit te oefenen op de rest van de wereld, en de “veiligheid”- maar als we eerlijk zijn de welvaart van enkelen- van het Amerikaanse grondgebied te garanderen.

Geconsulteerde literatuur:
Klein, N.(2007). The schock doctrine: The rise of disaster capitalism. Toronto, ON: McClelland & Stewart.
Makki, S.(2005). Guerre au terrorisme, paramilitarisme et droits de l’homme. Le débat stratégique, n° 80, Eté 2005.