Wednesday 24 December 2008

Het Risico van een Humanitaire Norm voor Internationale Interventie

Bespreking 'The Moral Hazard of Humanitarian Intervention: Lessons from the Balkans' Alan J. Kuperman in International Studies Quarterly nr.52, 2008, pp. 49–80.


De meest gangbare kritiek op het concept van ‘humanitaire interventie’ is de apologetische rol die de mensenrechtendoctrine speelt in de brutale machtspolitiek van het Witte Huis, en bij uitbreiding het ‘hegemonische Westen’. Indien we deze problematiek buiten beschouwing laten, en ervan uitgaan dat er zoiets bestaat als een ‘oprechtte’ en ‘gegronde’ humanitaire interventie, dan nog creëert deze hypothetische rechtvaardige wereldorde enkele acute problemen.

Kuperman beschrijft in dit artikel hoe een ‘moreel risico’ ontstaat door het verschuiven van de normen voor interventie. Dit risico komt neer op het bewust uitlokken van genocidale represailles en massaslachtingen door rebellenbewegingen, die daardoor kunnen rekenen op externe steun en profiteren van een mogelijke humanitaire interventie. Omdat de internationale gemeenschap de ‘Responsibility to Protect’ (R2P) op zich neemt – hoewel vandaag niet meer dan een voornemen - zal dit volgens Kuperman het ontstaan van conflicten stimuleren. Hij ontwaart een dynamiek waarbij afscheidingsbewegingen via gewelddadige aanvallen op bestaande staatsstructuren bewust grootschalige slachtingen van een onschuldige bevolking provoceren. Pas na het hoogtepunt van dit interstatelijke geweld komt er externe inmenging, in het voordeel van de opstandelingen die de dynamiek van geweld in werking stelden. Dit schept dan weer een precedent voor andere opstandige elementen om over te gaan tot gewelddadige actie.

Bovendien, zo stelt Kuperman, is de dreiging uitgaande van internationaal ingrijpen niet adequaat gebleken om repressieve en genocidale acties van overheden te voorkomen. Om zijn these kracht bij te zetten, en duidelijk te maken dat de ‘moral hazard’ geen hypothetisch gevaar is, worden twee historische voorbeelden aangereikt: de Bosnische secessie van Joegoslavië vanaf 1992, en de gewapend onafhankelijkheidsstrijd in Kosovo vanaf 1998. In beidde gevallen rekenden de rebellen op een optreden van de internationale gemeenschap om hun te helpen in hun strijd. In het geval van de Bosnische afscheiding hadden de rebellen zich misrekend in die zin dat, alhoewel de VS en de EU de afscheiding steunden, ze waarschijnlijk directe militaire steun hadden verwacht. Daardoor verwierpen ze de lopende onderhandelingen en provoceerden, slecht voorbereid en slecht bewapend, een oorlog met Joegoslavië. Na bijna vier jaar bloedige strijd wordt via bemiddeling van de VS en de EU een vredesakkoord bereikt met voorwaarden voor een onafhankelijk Bosnië die gelijkaardig waren aan de oorspronkelijke onderhandelingen.

In 1998 ontketend het Kosovo Liberation Army (KLA) een gewapende onafhankelijkheidsstrijd. Ook hierop volgen, zoals verwacht, represailles vanuit Belgrado. Maar anders dan bij de Bosnische strijd werd nu wel ingegrepen door de het westen, gestuwd door de Clinton administratie. Op een moment de het Joegoslavische leger de rebellen van het KLA zo goed als overwonnen had, gaf de ‘humanitaire’ interventie van de NATO een nieuwe gewelddadige wending aan het conflict. De NATO ontpopte zich in het conflict als de ‘Royal Air Force of the KLA’ hoewel dit officieel ontkent werd. Kuperman argumenteert dat het conflict snel en met weinig burgerslachtoffers had kunnen aflopen, maar dat door het NATO ingrijpen het geweld snel escaleerde. De humanitaire ingreep had als gevolg een enorme toename van het aantal onschuldige doden, de overwinning van de extremistische KLA, en recent de onafhankelijkheid van Kosovo.

Kuperman presenteert hier een interessante these, en onderbouwt hem met enkele concrete voorbeelden. Toch kunnen we ons afvragen in welke mate de les die hij trekt uit de versplintering van Joegoslavië toepasbaar is op andere conflicten. De zogenaamde ‘morele standaard’ is vandaag dermate zwak dat weinig rebellenleiders volgens deze logica zouden inspelen op de internationale gemeenschap. Het actief uitlokken van genocidale repressies om zo externe interventies te provoceren is niettemin een plausibele perversie van het R2P principe. Indien er een toekomst is voor de mensenrechtendoctrine dan is neutraliteit hierin cruciaal. Eerder werd al uitvoerig aangetoond dat de humanitaire(altruïstische) intentie van een interventie meestal ondergeschikt is aan (geo-)politieke motieven. Maar indien de aanleiding van een noodsituatie wortelt in het bewust creëren van slachtoffergroepen vanuit politieke hoek, dan lijkt een neutraal ingrijpen onbegonnen werk.

Wat de notie van ‘Moral Hazard’ duidelijk maakt is de nood aan een uitgebreide expertise van de conflictsituatie, een begrip van de bestaande politieke/sociale/etnische/religieuze situatie vooraleer hierin wordt ingegrepen. In bijna alle interventies die we de laatste decennia zagen plaatsvinden was dergelijke kennis en inzicht onbestaande. Weer kan Irak hier als het meest extreme voorbeeld gelden; zonder enige voorkennis ,of zelfs nog maar een idee over wat na de militaire fase moest gebeuren, werd hier op uitzonderlijk klungelige manier een staat ontmanteld en ‘heropgebouwd’. In tegenstelling tot dit soort blinde en eenzijdige interventies zou de internationale gemeenschap moeten ijveren voor een ‘contextgevoelig’ ingrijpen. Dit soort aanpak, waarbij respect voor bestaande maatschappelijke structuren en adequate communicatie met, en inspraak van, de bevolking centraal staat, zou het tegengestelde moeten zijn van het zogenaamde Impérialisme Humanitaire.

Een laatste bedenking bij Kupermans ‘Moral Hazard’ these is dat deze recht tegenover Bricmonts uitgangspunt van ‘the Great Western Delusion’ staat. Die laatste argumenteert dat er nergens vraag is naar westerse interventie, terwijl Kuperman zo ver gaat te stellen dat er gerekend en ingespeeld wordt op het vooruitzicht van externe inmenging. Hoe de bevolking binnen een conflictzone zich positioneert tegenover buitenlands ingrijpen is uiteraard zeer uiteenlopend. Er rusten wel degelijk verwachtingen op de internationale gemeenschap, deze kunnen niet zomaar afgedaan worden als een zelfbevredigende westerse illusie. Maar of minderheidsgroepen massaal suïcidale opstanden zullen uitvoeren om zo humanitaire steun te verkrijgen, is twijfelachtig. Hoe dan ook blijft het een uiterst delicaat vraagstuk naar waar en wanneer een militaire humanitaire interventie geoorloofd zou zijn. Een multilaterale, contextgevoelige en ‘gevraagde’ interventie zou het unilaterale, ‘imperiale’ interventionisme moeten vervangen. Ook dit soort internationaal ingrijpen zal nooit volledig politiek neutraal kunnen zijn, maar moeten we hierin niet pragmatisch zijn wanneer geweld escaleert en massamoord in het vooruitzicht ligt?

No comments: