Friday 19 December 2008

Interventiecapaciteiten van een internationale organisatie

Ik vond dit boeiende artikel van Abramowitz en Pickering in het Foreign Affairs nummer van oktober 2008 (1). Het sprak me onmiddellijk aan omdat het niet zo zeer het interventionisme in een bepaald conflict of land bespreekt, maar wel het interveniëren van een bepaalde organisatie.

Het artikel van Abramowitz en Pickering vangt aan met te stellen dat diplomatieke acties ontoereikend zijn om ernstige conflicten op te lossen. Het moet duidelijk gesteld worden dat Abramowitz en Pickering de invloed van diplomatie zeker niet onderschatten, maar ze argumenteren dat acties als economische sancties en het opheffen van visa-paspoorten eerder de lokale bevolking treffen, dan dat het de politieke leiders onder druk zetten. Militair interveniëren is in hun ogen aldus de enige efficiënte mogelijkheid wanneer derde staten, of internationale organisaties, een rol willen spelen in een conflict.


In dit artikel trachten de auteurs te achterhalen waarom sommige interventies geen succes zijn. Meer specifiek bespreken zij de interventiecapaciteiten van de grootste internationale gouvernementele organisatie de Verenigde Naties (VN). In hun betoog argumenteren zij dat de VN in het verleden meermaals optrad wanneer botsingen tussen één of meerdere actoren, maar dit optreden was niet steeds succesvol. De conflicten in Sierra Leone en Bosnië zijn duidelijke illustraties van de tekortkomingen van de interventiecapaciteiten van de VN. Wanneer de organisatie in de heersende crisissen van de huidige wereldorde (zoals in Somalië en Darfur) beter wil doen, zal de VN enkele belangrijke nieuwe mechanismen moeten invoeren en hanteren, aldus Abramowitz en Pickering. Zo stellen ze dat de VN enkele interne hervormingen zal moeten doorvoeren, waardoor het aantal vetostemmingen in de Veiligheidsraad beperkt wordt en de peacekeeping-capaciteiten toenemen. De VN moet bovendien steeds met zekerheid kunnen beschikken over de nodige middelen en troepen, alvorens een interventie te starten.


Verder in hun artikel duiden beide auteurs op een feit dat in het kader van de discussie van duidelijke belang is, met name het gebrek aan betrouwbaarheid van een interventie. Zo stellen ze dat de VN kampt met een probleem van tekort aan troepen die willen deelnemen aan militaire interventies. Ook de bekende antropoloog Paul Richards stelt doorheen zijn betoog betreffende wat oorlog inhoudt, dat zowel financiële en materiële middelen als mankrachten van prominent belang zijn (2.). De VN-lidstaten zijn steeds minder bereid om ‘hun zonen’ naar het front te sturen. Meer bepaald de rijke lidstaten (met andere woorden de permanente leden van de Veiligheidsraad) prefereren het doneren van grote geldsommen boven het leveren van troepen die onder de VN-vlag willen vechten. De organisatie wordt hierdoor relatief goed in staat gesteld om hun militair arsenaal uit te breiden, maar het sturen van landtroepen ligt vaak niet in hun bereik. Wanneer de lidstaten meer bereidwillig zouden zijn om troepen te sturen én in middelen te sponsoren, zo stellen Abramowitz en Pickering, zouden de VN-interventies sterk aan geloofwaardigheid en belang winnen. In het verleden werden nota bene verschillende pogingen ondernomen om een permanent VN-leger samen te stellen dat op korte termijn kan reageren op crisissen, maar telkens stootten deze pogingen op verzet van de leden en NGO’s.


Wat in mijn ogen opzienbarend is aan dit artikel, is het feit dat de auteurs militaire interventie als vanzelfsprekend ervaren, zonder rekening te houden met de standpunten van de betrokken actoren van het land waar het conflict heerst. De houding van Abramowitz en Pickering is volledig in strijd met het standpunt van Jean Bricmont die zich in zijn boek ‘impérialisme humanitaire’ (3.) als duidelijke tegenstander profileert van Westers interventionisme met humanitaire pleidooien. Hij stelt namelijk dat de inmenging van derden in naam van het verspreiden van mensenrechten meer kwaad doet dan goed aangezien de spanningen tussen de vechtende partijen door hun tussenkomst vaak meer toenemen dan afnemen.


Naar mijn mening nemen zowel Bricmont als Abramowitz en Pickering een extreme houding aan. Ze pleiten namelijk steeds voor altijd interveniëren of nooit interveniëren. Mijns inziens is de keuze tussen deze twee onmogelijk en moet elk conflict gezien worden in haar historische, geopolitieke en actuele context. Wanneer Bricmont argumenteert dat toestemming van de betrokken regering noodzakelijk is, ziet hij dan niet over het hoofd dat deze regering in sommige gevallen de oorzaak kan zijn van het heersende conflict? Maar waar moet een organisatie of staat dan wel op toestemming vragen wanneer ze op het punt staat om een interventie te starten? Verschillende standpunten kunnen desbetreffend ingenomen worden, gaande van instemming van de grootmachten in de huidige wereldorde tot instemming van andere organisaties en bondgenoten.
Bricmont spreekt zich ook uit over het struikelblok van de VN met betrekking tot gebrek aan
troepen. Hij ziet, net zoals Abramowitz en Pickering, een oorzakelijk verband tussen het weigeren van lidstaten om troepen te leveren en het gebruik van zware militaire middelen.
Vanzelfsprekend beschikken de arme derde wereldlanden zeer zelden over een militair arsenaal dat hen in staat stelt om weerstand te bieden aan interventies die voornamelijk bestaan uit luchtbombardementen. Maar het grootste nadeel is naar mijn mening het gevolg dat de slachtoffers vaak burgers zijn en niet de beoogde kwaadaardige doelwitten. Wanneer staten of organisaties beslissen om te interveniëren in een conflict lijkt het mij ‘humanitair’ om alvorens acties te ondernemen, te bezinnen over de gevolgen voor de lokale bevolking die hun acties teweegbrengen. Wanneer men intervenieert onder de ‘humanitaire vlag’, moeten de deelnemende actoren dan niet eerst nadenken over de condities waarin de bewoners van het land zich gaan bevinden nà hun interventie, dan enkel te denken in hun ideologisch kader van verspreiding van democratie? Want welke democratische waarden blijven overeind staan als een land volledig in puin ligt en in chaos verkeert. In mijn ogen is het nemen van een beslissing tot interveniëren een eerste punt van discussie, maar ook het interveniëren zelf én voornamelijk de capaciteiten en effectiviteit van peacebuilding en peacekeeping zijn van primair belang. De interventie-actoren dienen mijn inziens vooraf duidelijkheid te creëren over de waarschijnlijke impact en gevolgen van hun interventie, al zal dit de mogelijkheid tot interveniëren op korte termijn eerder beperken. Daarom lijkt het mij, net zoals eerder in deze post aangehaald werd, in bepaalde mate opportuun om een VN-leger op te richten dat op korte termijn kan interveniëren zonder dat hier veel administratieve stadia doorlopen moeten worden. Zo ontstaan er mogelijk meer kansen om een grotere interventie beter te plannen en meer aandacht te besteden aan humanitaire aspecten van een interventie.


Referenties
(1) Abramowitz, M., Pickering T. (2008), Making Intervention Work: the UN’s Ability to Act, Foreign Affairs, 87 (40), 100-110.
(2) Richars, P. (2005), ‘No Peace, No War, an Antropology of Contemporary Armed Conflicts’, Oxford: James Curry Ltd.
(3) Bricmont, J. (2005), Impérialisme Humanitaire, Brussel: Aden Editions.

4 comments:

Mart said...

Het spanningsveld tussen imperialisme en humanitarisme is ongetwijfeld één van de belangrijkste zaken die je als ontwikkelingswerker moet snappen. Een evenwichtspunt ertussen vind ik echter bijzonder moeilijk. Het standpunt uit deze blog sluit echter aan bij mijn mening. Er wordt heel terecht gezegd dat al of niet militair interveniëren afhangt van de historische, geopolitieke en actuele context. Het is een vraag die telkens opnieuw gesteld moet worden, en waarvan het antwoord niet definitief vast mag liggen, iets wat Abramowitz, Pickering en Bricmont wel doen.

Die auteurs nemen echter niet voor niets standpunten aan twee uitersten van een continuüm in. De vaststelling dat alles afhangt van de context is immers ook een bron van problemen. Het is één van de oorzaken van de chaos in de VN en de vele mislukkingen die de organisatie al geleden heeft. Er wordt kostbare tijd verloren omdat men telkens opnieuw een debat moet voeren over of een interventie nu al of niet kan of mag. Die onduidelijkheid wordt door lidstaten uitgebuit: landen met belangen die gediend worden door interventie zullen pleiten pro interventie, omgekeerd zullen landen zonder belangen, of die belang hebben bij non-interventie, pleiten tegen interventie. Zo komen we niet altijd tot de juiste reactie.

In deze post wordt vervolgens de vraag gesteld aan wie een organisatie of staat toestemming moet vragen voor een interventie. Voor de VN is er geen hogere autoriteit waaraan toestemming gevraagd kan worden, maar er geldt wel de drempel van nationale soevereiniteit en non-interventie in nationale aangelegenheden. Maar wat als regeringen zelf de oorzaak zijn van het conflict, zoals deze post aanhaalt? In theorie heeft de VN heeft hier al een antwoord op geformuleerd in de vorm van ‘Responsibility to Protect’ (R2P). Het moet gezegd: zoals R2P principieel opgevat is, is dit humanitair gezien een enorme stap vooruit, al staat het uiteraard nog in zijn kinderschoenen. Darfur was een eerste testcase en het mag duidelijk zijn dat deze allerminst geslaagd is.

Dat laatste heeft misschien wel te maken met het feit dat de realiteit anders is dan de theorie. We weten allemaal dat de facto de VN vandaag gedomineerd wordt door de grootmachten en vooral het Westen, dankzij haar veto’s als permanente leden van de Veiligheidsraad. Het antwoord dat in deze post wordt gegeven op de vraag aan wie toestemming gevraagd moet worden voor interventie, vind ik daarom een beetje gevaarlijk: “Verschillende standpunten kunnen desbetreffend ingenomen worden, gaande van instemming van de grootmachten in de huidige wereldorde tot instemming van andere organisaties en bondgenoten.” Zijn er geen andere – meer democratische – standpunten mogelijk? Laten we bovendien niet vergeten dat het spel van de grootmachten de VN ook grotendeels blokkeert en dat daar óók één van de oorzaken van het gebrek aan efficiëntie van interventies ligt...

Vervolgens wordt het tekort aan troepen door het flauwe enthousiasme van lidstaten aangehaald. Aangezien de VN zelf niet over gewapende strijdkrachten beschikt, pleiten Abramowitz en Pickering voor de oprichting van een permanent VN-leger. Dit lijkt een evidente stap, aangezien zo de bedeltocht om troepen opgelost kan worden. Kofi Annan pleitte hier ook al voor. Maar er zijn toch ook een aantal bedenkingen.

Het lijkt me eerst en vooral al niet haalbaar om hier voldoende steun voor te vinden. Denk aan de Europese pogingen tot één defensiebeleid en één Europees leger: slow motion is hier al een understatement. Hoe krijg je dit dan op globaal niveau voor mekaar? Ten tweede is het – in de context van de groeiende securitisering – misschien gevaarlijk om de VN teveel militaire capaciteiten te geven. Volgens hoofdstuk VII van het Handvest kan de VN militaire maatregelen nemen, de hoofdmoot van maatregelen is echter niet-militair. Maar geef de VN een wapen, en ze zullen het gebruiken. Dit terwijl niet-militaire maatregelen óók hun nut hebben. Een permanent leger zou dus de slagkracht van de VN vergroten, maar ook de rol van de VN als humanitaire actor (als enige die dit imago misschien nog een beetje kan claimen) ondermijnen.

De discussie raakt ook aan wat hiervoor gezegd werd over belangenpolitiek: het is naïef te geloven dat staten puur op basis van humanitaire motieven een interventie zullen uitvoeren, zeker als je bedenkt dat militaire middelen een hoge kostprijs en risico voor het personeel inhouden(1). Als men al intervenieert, zal er altijd eigenbelang achter zitten. Dit geldt vandaag, maar zou evenzeer gelden met een VN-leger, aangezien het nog steeds de lidstaten zullen zijn (en dan vooral de permanente leden) die moeten beslissen of dit leger aangewend zal worden. Dit betekent dat discussie blijft bestaan, en áls dan beslist wordt om tussen te komen, dit ook weer vooral belangen van permanente leden zal ondersteunen. Op die manier is de vrees van ontwikkelingslanden voor een neokolonialistische agenda heeft ergens terecht. Misschien is de hervorming van de samenstelling van de Veiligheidsraad daarom prioritair...

Tot slot suggereert men in deze post dat een VN-leger mogelijks een meerwaarde zou kunnen bieden omdat het de efficiëntie en capaciteit van peacebuilding en peacekeeping zou verhogen en de humanitaire aspecten zouden meer aandacht kunnen krijgen. Ik snap de redenering, maar zouden iets minder drastische maatregelen niet hetzelfde effect kunnen bereiken? Bijvoorbeeld, de oprichting van een orgaan, dat los van de vraag wie de troepen levert (zij het ad hoc coalities, regionale veiligheidsorganisaties, NAVO, blauwhelmen of een VN-leger) zich met deze vraag bezig houdt? Hier bestaan al bepaalde mogelijke opties. Binnen de VN bestaat bijvoorbeeld een Department of Peacekeeping Operations (DPKO), dat verantwoordelijk is voor de begeleiding van vredesoperaties. Dit departement werd door Ban Ki-Moon opgesplitst, om het te ontlasten van administratieve aangelegenheden, waardoor een grotere focus op strategische planning van de missies en inzet van de troepen mogelijk is(2). Tegelijk werd een hervormingsproces (Peace Operations 2010) opgestart om vredesmissies van de VN te verbeteren,(3). Hier verder aan sleutelen is wellicht minder revolutionair maar wel realistischer dan een VN-leger.

Conclusie: de analyse van oorzaken van Abramowitz en Pickering lijkt me juist en hun voorstel is mooi, maar het zal de problemen niet dekken en is in de huidige context (nog) niet haalbaar.

Mart Vanhee

BRONNEN
(1) Vandervelden, T. (2007, 30 november). Het VN-veiligheidsbeleid en de evolutie van de mondiale veiligheidsconstellatie. Gastcollege ‘Langetermijnontwikkelingen in de wereldpolitiek’, 14.
(2) Vandervelden, T. (2007, 30 november). Het VN-veiligheidsbeleid en de evolutie van de mondiale veiligheidsconstellatie. Gastcollege ‘Langetermijnontwikkelingen in de wereldpolitiek’, 19-20.
(3) VN (2008). United Nations Peacekeeping Operations. Principles and guidelines. Geconsulteerd op http://pbpu.unlb.org/pbps/Library/Capstone_Doctrine_ENG.pdf

Annemie Valgaeren said...

De reactie die hierboven geplaatst werd is vanzelfsprekend voer voor meer discussie, al ben ik zeer tevreden dat Mart zich aansluit bij mijn inzichten betreffende de noodzaak voor aandacht voor de context van een conflict. Bovendien nam zij in haar reactie een aantal standpunten in, die naar mijn mening correct en terecht zijn. Vooreerst haar opmerking over de populaire term R2P, die de VN in haar vocabularium opnam, is ook volgens mij een humanitaire stap vooruit. Toch mag inderdaad niet vergeten worden dat deze term totnogtoe niet steeds in het positieve daglicht werd gesteld.
Ook de discussie over de creatie van een leger, is duidelijk nog een ‘hot topic’. Maar het punt dat ik in mijn post desbetreffende wou maken is dat wanneer een dergelijk leger zou interveniëren, het van prominent belang is dat ze haar mandaat op de juiste manier invult, meer bepaald wederom rekening houdend met de geografische en historische context van het conflict en de noodzaak om haar militaire middelen in te zetten. De mate waarin een leger als militaire actor intervenieert bepaalt aldus de mate waarin ze als humanitaire actor optreedt, een gevolgtrekking die in het opzet van deze blog van primair belang is.
Wanneer ik eerder in die alinea aanhaalde dat er uiteenlopende standpunten zijn over welke actoren hun toestemming horen te verlenen, bestaan er tussen de aangehaalde standpunten vanzelfsprekend meer gematigde standpunten waarvan het democratisch gehalte, opnieuw afhankelijk van de context, sterk varieert. De invloed van de grootmachten is, zoals Mart aanhaalt, spijtig genoeg soms negatief, zeker wanneer het over interveniëren gaat.
Tenslotte zou ik hier graag nog kort reageren op de laatste opmerking die Mart hierboven maakte, namelijk over de mogelijkheid om met andere maatregelen de peacebuilding en peacekeeping capaciteiten van de VN te vergroten. Ze maakt hier een terechte opmerking als ze stelt dat er reeds bestaande mechanismen zijn binnen de VN die, in geval van verdere verdieping, deze capaciteiten op een minder revolutionaire manier kunnen vergroten. Maar ook in geval van deze mechanismen zal in de praktijk duidelijk worden of de effectiviteit en de capaciteiten om op korte termijn te interveniëren, van deze mechanismen groot genoeg is.

Elien Gillaerts said...

In debatten over humanitaire interventie ontbreekt er steeds één concept. Het is nochtans ongetwijfeld één van de meest waardevolle oplossingen voor gewelddadige conflicten. Zoals de International Commission on Intervention and State Sovereignty in 2001 reeds stelde: 'Prevention is the single most important dimension of the responsibility to protect'. (Evans, 2008)

In de onderstaande commentaar bespreek ik bondig de mogelijkheden en beperkingen van preventive diplomacy binnen de Verenigde Naties (VN). Op deze manier wil ik het belang van conflict preventie onderstrepen als een geweldloze en tijdige oplossing waarbij de kosten veel lager liggen dan bij peacebuilding en peacekeeping.

Hoewel militaire interventie in een specifieke context als allerlaatste humanitaire uitweg noodzakelijk kan zijn, blijft het een zeer controversiële keuze. Op voorhand duidelijkheid creëren over de mogelijke gevolgen van zo'n interventie is onhaalbaar, aangezien de oorzaken van een conflict zowel politieke, economische, sociale en culturele factoren omvatten en militaire interventie een conflict slechts eenzijdig benaderd. Kan de Veiligheidsraad, die nog steeds gedomineerd wordt door vijf permanente leden en hun vetomacht, bovendien een neutraal leger oprichten? Is een grondige hervorming en evolutie naar een evenwichtige Veiligheidsraad niet noodzakelijk vooraleer het daarenboven militaire macht krijgt? In tegenstelling tot een VN legerbasis, lijken de bovenstaand vernoemde doelstellingen van het Department of Peacekeeping Operations (DPKO) en het hervormingsproces (Peace Operations 2010) stappen in de juiste richting. Toch negeren ze wederom het grote belang van te interveniëren vooraleer conflicten zich voordoen om op die manier gewelddadige conflicten te voorkomen.

Het belang van conflict preventie is vastgelegd in het Charter van de VN, maar het is pas in de jaren '90 met 'An agenda for peace' van Boutros Boutros-Ghali dat preventie de volle aandacht krijgt. De Carnegie Commission on Preventing Deadly Conflict verwees naar het belang van lange termijn mogelijkheden en een meer structurele aanpak, naast de operationele, korte termijn middelen die het Charter voorschrijft (Sriram & Wermester, 2003, 366) Ook Kofi Annan's 'Report on the Prevention of Armed Conflict' hanteert voornamelijk de structurele aanpak en streeft naar een proactieve, in tegenstelling tot een reactieve cultuur binnen het gehele systeem van de VN (Thakur & Schnabel, 2003). Structurele preventie moet de dieperliggende oorzaken van een conflict aanpakken, dit kan gaan van socio-economische, culturele, institutionele, politieke tot andere structurele factoren. Dit vertaalt zich concreet in het opzetten van early warning systemen, analyses van informatiesystemen, efficiënte instellingen en bemiddeling, een cultuur van preventie, ontwapening en wapencontrole, vooruitgang op socio-economische ontwikkeling door hulpprogramma's en mensenrechten, humanitair recht en internationale rechtvaardigheid promoten (Thakur & Schnabel, 2003). De meest geïncorporeerde strategie binnen de VN is early warning, het generen van correcte en voldoende informatie en de anticipatie hierop. Het Early Warning Action Alert System van het UNHCR bijvoorbeeld categoriseert landen in vier kleurencodes om de urgentie van een mogelijke crisis aan te duiden. De indicatoren waarop het UNHCR zich baseert om een noodsituatie te bepalen gaan van de voedingsstatus van de lokale bevolking tot het respect voor mensenrechten in de specifieke regio (UNHCR Handbook, 2007). De stap van effectieve analyse en early warning tot een tijdig en effectief antwoord veronderstelt het besef van de preventieve toolbox voorhanden.

Er stellen zich echter enkele problemen binnen de VN. De passiviteit van beleidsmakers en het gebrek aan politieke wil en als gevolg daarvan financiële en humanitaire middelen voor een trage en inefficiënte implementatie van preventieve acties. Het is daarnaast ook problematisch om conflict preventie als strategie aan de lidstaten te verkopen, aangezien het succes ervan bepaald wordt door non-activiteit, namelijk de afwezigheid van conflict. Andere factoren zijn strategische belangen van een staat of een groep van staten of de mogelijkheid van een spillover in de regio of media heisa (Luck, 2003).

Hoewel ook conflict preventie met moeilijkheden te maken heeft, is het begrip waardevoller dan militaire te interveniëren. De kosten liggen zowel op het humanitaire, financiële en organisatorische
vlak een pak lager.

Geraadpleegde literatuur:
Evans, G. (2008). The responsibility to protect. Ending mass atrocity crimes ones and for all. Washington: The Brookings Institue.

Luck, E. (2002). Prevention: theory and practice. In Hamson, F. & Malone, D. (Eds.), From reaction to conflict prevention: opportunities for the UN system (pp.265-266). Londen: Lynne Rienner Publishers.

Sriram, C. & Wermester, K. (2003). From promise to practice. Strengthening UN Capacities for the Prevention of Violent conflict, New York: International Peace Academy.

Thakur, R. & Schnabel, A. (2003). Conflict Prevention. The Secretary-General's Report: the way forward, Tokyo: United Nations University.

UNHCR. (2007). Handbook for Emergencies. Genève.

Elien Gillaerts said...

Bovenstaande blog over Conflict Preventie is van Elien Gillaerts.